Ongenode gasten
"Ich kann dir nur sagen, einfach herrlich. Holland gilt ja an und fur sich als das reinlichste Land der Welt, und es ist auch unglaublich schön. Eine Sauberkeit, die fast nicht zu beschreiben ist. Es ist nur das Unglück, dass es hier absolut nichts zu kaufen gibt und die Hollander selbst uns sehr hochnäsig gegenüber sind.“
In de brief aan zijn familie, gedateerd 15 april 1942, steekt Feldwebel Willy Punk zijn enthousiasme voor zijn overplaatsing van Rusland naar Nederland niet onder stoelen of banken. Het enige smetje op de verder paradijselijk schone en nette omgeving (hij is gelegerd in Baarn) zijn de bewoners zelf.
De Feldpostbrief van soldaat Punk gunt ons een inkijkje in het leven van de Duitse troepen in ons land en het beeld dat zij van ons hebben. Miljoenen brieven zijn er door de Feldpost vanuit het door Nazi-Duitsland bezette Europa verzonden. In het Berlijnse Museum fur Kommunikation is onlangs een tentoonstelling over deze Feldpostbriefe geopend. De brieven vormen een welkome aanvulling op de summiere informatie die we hebben van het beeld dat Duitse soldaten van ons land hadden.
Er is namelijk nauwelijks onderzoek gedaan op dit gebied en er is weinig over gepubliceerd. Zelfs bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie is er nog geen Wehrmachtstudie verschenen. Het enige dat een poging in die richting doet is het boek ‘Standort Holland’ van Aad Jongbloed, uit 1995, waarin enkele Duitse soldaten vertellen over hun oorlogstijd in Nederland. En in het in 2003 verschenen boek ‘We leven nog’ van Bart van der Boom, zijn rapporten te lezen die de Wehrmacht over Nederland bijhield om inzicht te krijgen in de houding van Nederlanders ten aanzien van de bezetter.
Toch lijkt er nu, 60 jaar na de bevrijding, voorzichtig weer wat aandacht voor te komen. Als voorbeeld hiervoor kan de tentoonstelling ‘Ongenode Gasten, het dagelijks leven van de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog’ in de Dordrechtse Kunstkerk worden genoemd. Hier wordt aan de hand van foto’s van Duitse soldaten geprobeerd iets van het leven van alledag van deze mannen te verbeelden. Maar hier moeten we het tot op heden mee blijven doen.
Omgekeerd bestaat er al sinds jaar en dag wel een duidelijk beeld dat wij van Duitse soldaten hebben: een nietsontziende bezetter die met stampende laarzen door de straten marcheert, razzia’s houdt en onze fietsen inpikt. Het is de vraag of dat beeld nog lang houdbaar is en of er behoefte is aan enige nuancering. Aan de hand van interviews met voormalige Duitse soldaten en unieke amateurfilms, gemaakt in Nederland probeert Andere Tijden een meer betrouwbaarder beeld te schetsen, waarbij niet het ene cliché voor het andere wordt ingeruild.
Eerste indruk: een schoolreisje
Met de boot naar Marken en Volendam, shoppen in Amsterdam, flaneren op de boulevard in Scheveningen. Als je de filmbeelden ziet die Duitse soldaten tijdens de oorlog hebben gemaakt in Nederland, zou je denken dat de oorlog aan ons land voorbij is gegaan. Het heeft meer weg van een schoolreisje waarbij de Duitse soldaten de belangrijkste toeristische plekken van ons land aandoen. Maar wat zeggen de beelden ons nu eigenlijk? Zijn deze ‘vakantiefilms’ niet heel erg gekleurd? Het ligt natuurlijk voor de hand dat de films zijn gemaakt op het moment dat men vrije tijd had en niet in functie was. Er zijn geen gevechtshandelingen vastgelegd, we zien geen arrestaties van joden of verzetsmensen door Duitse soldaten. En het filmen van militaire objecten was verboden. We zien maar een bepaald deel uit het alledaagse soldatenleven. Maar wat we zien strookt toch niet helemaal bij wat we zelf ‘De Bezetting’ zijn gaan noemen.
‘De steden zijn hier heel anders dan bij ons. Het stadsbeeld bestaat uit kleine huizen met grote ramen en: veel bloemen.’ In zijn brief aan huis vertelt soldaat Herbert Günthel over zijn eerste ervaring met ons land, wanneer hij in mei 1944 in Bergen op Zoom aankomt. Een soortgelijk beeld heeft ook soldaat Hans Paulssen. “Wat mij vooral beviel aan Nederland was dat het er zo netjes was. En ook de huizen met de grote voortuinen en de ramen waar je gewoon doorheen kunt kijken. Dat had je bij ons niet.” Herbert Günthel was als 17-jarige jongen vertrokken uit Leipzig en het afscheid van thuis viel hem zwaar. ”We werden in goederenwagons vervoerd. Ik was toen nog 17 en hing erg aan mijn moeder. Ik was enig kind en mijn vader was al enkele jaren eerder overleden. Op het station ben ik snel in de trein gestapt, zonder om te kijken.” Paulssen kwam al eerder naar Nederland, herfst 1942. “We werden in een priesterseminarium in Nijmegen ondergebracht. Die priesters hebben daar niet slecht gewoond. We hadden daar enorme kamers. En we werden ook goed verzorgd, we hadden niets te klagen.”
Vanaf 1941 komen er steeds meer Duitse soldaten naar Nederland. Als de Duitse invasie van Engeland definitief niet doorgaat wordt Nederland een verdedigingsgebied tegen een mogelijke Britse inval. Soldaten van verschillende eenheden worden gelegerd aan de kust en in de steden, in Nederlandse kazernes en op Nederlandse vliegbases. Zo kwam piloot Heinz Roekker in 1944 uiteindelijk via Gilze Rijen en Venlo terecht op de Fliegerhorst Twente. “Ik had me in 1939 vrijwillig aangemeld bij de Luftwaffe. In school hadden we toen al geen zin meer, we wilden het avontuur tegemoet. De oorlog leek iets romantisch en in het begin waren er natuurlijk de grote successen: Polen, West-Europa. We wilden de oorlog winnen.”
Ook soldaat Hans Bannick kwam in Nederland. “Ik was bij de luchtafweer van de marine, de Marineflak, in Kiel. En ben toen in 1942 overgeplaatst naar Nederland, naar Hellevoetsluis. Daar heb ik een opleiding vliegtuigherkenning gedaan.” Volgens Hans Paulssen was vooral zijn moeder blij dat hij in Nederland was terechtgekomen. “Ik hoefde niet naar het front en kwam in een land terecht waar het vredig was en niet met scherp werd geschoten.”
Nederland bezet
Het is lange tijd onduidelijk geweest welke rol de Wehrmacht speelde in Nederland. Er was bekend dat de situatie in het land werd bijgehouden in allerlei militaire rapporten, de zogenaamde Lage und Stimmungsberichte. Deze rapporten zijn na de oorlog door de Amerikanen gerubriceerd (ze werden toen ‘Washington Papers’ genoemd) en in de jaren zestig keerden ze terug in de Europese archieven.
Militair historicus Christ Klep doet onderzoek naar deze Lage- und Stimmungsberichte van de Duitse Wehrmacht. “De berichten zeggen iets over hoe de Duitsers over Nederland dachten als bezet gebied.” Dat de Duitsers geen hoge prioriteit gaven aan het bezettingsleger blijkt uit welk soort soldaten men hierheen stuurde. Klep: “Over het algemeen waren het militairen die wat ouder waren dan gemiddeld. Het beeld wat wij van de Duitsers hebben, van de Blitzkrieg, zag je niet terug in de bezettingsmacht. Ze waren hier uitgerust met paard en wagen of fietsen, tanks waren hier nauwelijks.”
De aanwezigheid van een soort ‘b-garnituur’ eenheden in Nederland had veel te maken met de betrekkelijke veiligheid waarin de Duitsers zich in ons land waanden. Klep: “De Duitsers waren vooral verbaasd over het gebrek aan verzet in Nederland. Dat vind je terug in de rapporten. In een daarvan wordt zelfs gezegd dat als de geallieerden ooit zullen komen, de Nederlanders in een stoel langs de weg gaan zitten kijken wie er wint.“
Het verzet in Nederland kwam pas goed op gang eind 1942, begin ’43. Met de oprichting van de Landelijke Organisatie (LO) en de Landelijke Knokploegen (LKP) kwam er een beter gestructureerd verzet dat hulp verleende aan onderduikers, sabotageacties ondernam en overvallen pleegde op bonnenkantoren en gemeente-instellingen. Op een paar uitzonderingen na, zoals de aanslag op Rauter, bleven Wehrmachtsoldaten veelal letterlijk buiten schot. Klep: “Je hoeft niet elke dag kogels om je oren te krijgen om de spanning te voelen. Bezettingstroepen hadden ervaringen die net zo traumatiserend waren en een gevoel van onderhuidse spanning opleverden. Dat was zo in Joegoslavië, in Oost-Europa. En ook in delen van Frankrijk. Maar in Nederland ontbrak dat gevoel voor de Duitse soldaten totaal.”
Hans Paulssen beaamt dat: “Ik heb me in Nederland altijd vrij kunnen bewegen. Het was hier voor mij net zo als in Duitsland. Ik ben na mijn tijd in Nederland naar België gegaan. Daar was het veel slechter voor ons. En de bevolking daar stond ook anders tegenover ons. Ik heb niet direct een negatieve ervaring als voorbeeld maar je merkte dat er een andere sfeer ten opzichte van ons was dan in Nederland.” En Herbert Günthel valt hem hierin bij. “Ja, we waren helemaal niet bang. Er waren geen problemen, er is ook helemaal niets gebeurd, in ieder niet dat we hoorden. En we droegen buiten de kazerne ook geen wapens.”
“Ik kwam eens uit een café zo rond elf uur ’s avonds en was op weg naar huis. Het was nog een flink eind en opeens zag ik een Hollander met een fiets aankomen. Ik riep hem en zei: He, waar ga je heen. Die man schrok en dacht dat ik misschien zijn fiets wilde hebben. Maar ik legde hem uit dat ik terug naar huis wilde en of hij mij een lift wilde geven. Toen ben ik achterop gaan zitten en ben keurig voor de deur afgezet.” Hans Bannick vertelt lachend over de gemoedelijke sfeer in ons land.
Leven als god in Frankrijk
Het Duitse soldatenleven in Nederland was goed. Ze kregen op tijd hun natje en hun droogje. Heinz Roekker: “Bij de Luftwaffe hadden we het heel goed. We hadden nergens tekort aan, in tegendeel. Als je hoorde hoe sommige Wehrmachteenheden het in Rusland hadden, dat was totaal niet te vergelijken met hoe wij het hier hadden. Voor ons was het een soort luilekkerland. Er was nog van alles te krijgen. En we hadden altijd drank!”
De aanwezigheid van de Duitse soldaten, die geld hadden om van alles en nog wat te kunnen kopen en dus ook te betalen, leidde tot een levendige zwarthandel. Hans Paulssen haalt een brief aan waarin hij naar huis schrijft dat hij wel aan koffie kon komen. „Het was moeilijk om koffie te krijgen in Duitsland en hier kon dat veel makkelijker. Via een zwarthandelaar. Daar werd natuurlijk wel veel voor gevraagd, 100 gulden voor een pond is niet weinig natuurlijk.”
Hans Bannick: “Ja, voor ons waren de leefomstandigheden goed. We werden prima verzorgd en we konden overal gewoon inkopen doen. We leefden als God in Frankrijk!” Op het moment dat eind 1944 in West-Nederland de voedselvoorziening in de problemen begint te raken moet ook de Wehrmacht een stapje terug doen. In een brief naar huis bericht Herbert Gunther hierover. ‘De verzorging wordt minder. In plaats van boter alleen nog maar margarine. Fruit kunnen we zelf plukken.’ Günthel: “Normaal gesproken kregen we echte boter. Maar op het laatst dus margarine en dat is niet zo lekker als boter.”
Kennismaking met Nederland
Wat doet een soldaat zoal in zijn vrije tijd? Het was de Duitse legerleiding alles aan gelegen om de mannen te behoeden voor verveling of zelfs ontsporing. De soldaten in den vreemde waren immers vertegenwoordigers van Nazi-Duitsland. Discipline en goed gedrag moesten worden aangespoord. Verbroedering was dan wel niet het goede woord, maar er moest toch op ene of andere wijze meer betrokkenheid van de bezetter met het land komen.
Brochures als ‘Kleine Fuhrung durch die Niederlande’, ‘Die Niederlande in deutscher Sicht’ of ‘Fahrt durch die Niederlande’, laten de Duitse troepen kennis maken met ons land. Geschiedenis van de Lage Landen, de mooiste plekjes van ons land, cultuurhistorische schatten. Allemaal bedoeld om de wederzijdse band tussen het Duitse en Nederlandse volk te verstevigen. Of zoals Rijkscommissaris Seyss-Inquart het in een voorwoord zegt: “Das deutsche und das Niederlandische Volk gehoren nebeneinander und zu einander, denn sie bilden im hoheren Sinne eine Gemeinschaft. Moge dieses Buch dazu beitragen, dass die Niederlande als Raum und Volk besser verstanden werden und dass es auf diese Weise an der Schaffung der deutsch-niederlandischen Gemeinschaft mithilft.“
In 1941 wordt er in Den Haag een tentoonstelling gehouden met inzendingen van een fotowedstrijd. Het was de bedoeling dat Duitse soldaten foto’s van Nederland zouden inzenden en op die manier de bevolking beter leren kennen. In het boekje ‘Deutsche Soldaten lernen die Niederlande kennen!’ worden zelfs excursies aangeboden. In samenwerking met het Nederlandse ministerie voor Voorlichting en Kunsten kunnen groepen zich aanmelden voor stadswandelingen door onder meer Amsterdam, Arnhem, Breda en Utrecht. Bezoek aan musea, dierentuinen en boottochtjes naar Volendam en Marken horen er ook bij. De lunch kan worden gebruikt in het plaatselijke Wehrmachtsheim.
Nederlandse meisjes
Het leren kennen van Nederland en de Nederlanders werd door de Duitse soldaten wel erg letterlijk genomen. Er was weliswaar niet echt sprake van verbroedering, maar contacten tussen Nederlanders en Duitsers waren er genoeg. Vooral tussen mannen en vrouwen. Hans Bannick: “De Nederlanders spraken bijna allemaal Duits. Er waren ook veel die bij de Wehrmacht in dienst waren, in de kantine of in de wasserij. En daar waren ook veel meisjes bij, en die gingen vaak met Duitse soldaten.”
De amateurfilms laten veel vertier met de meisjes zien: op het strand, in het zwembad, in cafés, op een terrasje. Maar ook rond de kazerne of op de vliegbasis is het erg gezellig. Heinz Roekker: “We hadden in eerste instantie contact met vrouwen die bij ons op de basis werkzaam waren. En daar hebben zich natuurlijk dingen afgespeeld die vanzelfsprekend zijn voor de mensen van die leeftijd. Dan zoeken mannen en vrouwen contact.”
Dat gold ook voor Herbert Gunthel, al geeft hij het niet direct toe. “We werden in de kazerne zo afgebeuld dat we ’s avonds te moe waren voor andere zaken. Nou ja, er waren misschien wel jongens die een meisje hadden.” Als hij foto’s laat zien waarop hij als 18-jarige jongen te zien is met een meisje naast hem moet hij het toch toegeven. “Goed, we hadden intiem contact met Hollandse meisjes, ja.”
De Nederlandse meisjes waren ook bijna niet te vermijden. Je kwam ze tegen in de bioscoop, op straat of bij allerlei voorstellingen. Zo leerde Hans Paulssen zijn Riet kennen in een variététheater in Nijmegen. “Ik zat naast haar bij een voorstelling en er ontstond zo’n beetje een vriendschap. We zagen elkaar ’s avonds en werden verliefd op elkaar. Zo als dat gaat met jongens en meisjes van achttien jaar. We hebben elkaar een tijdje gezien maar ik ben nooit met haar mee naar huis gegaan. Ik weet ook niet hoe daar door Nederlanders op is gereageerd. Misschien heeft ze er na de oorlog wel problemen door gekregen.”
De afloop
Hoe verging het Gunthel, Banninck, Paulssen en Roekker? De meesten vochten tot het einde van de oorlog door.
Herbert Gunthel:
“Een brief van mij is in september 1944 door de censuur onderschept. Ik had geschreven dat de officieren er tussenuit knepen naar Duitsland. En dat wij hier in de stront bleven zitten. Die brief is door de censuur gelezen en op grond van wat ik schreef ben ik opgepakt en vastgezet. Bij de krijgsraad moest ik als laatste voorkomen. Voor ik aan de beurt was kwam een jongen naar buiten. Hij had moeten voorkomen wegens desertie. ‘Doodstraf!’, lachte hij. Verschrikkelijk...”
Gunthel wordt uiteindelijk vanwege zijn jonge leeftijd vrijgelaten en wordt in mei ’45 aan de Maas krijgsgevangen gemaakt.
Hans Bannick:
“Ik was in Vlissingen commandant van een flakbatterij. Daar heb ik nog een Australische piloot uit de Schelde gevist die we hadden neergeschoten. Toen in oktober de Canadezen en Britten landden was de oorlog voor ons snel voorbij. Ik ben krijgsgevangen gemaakt en werd naar Engeland overgebracht. Ja, ik heb geluk gehad.” De Australische piloot is jaren later gaan zoeken naar zijn redder en een paar jaar geleden hebben piloot Johny Dack en Hans Bannick elkaar ontmoet.
Heinz Roekker:
Ridderkruisdrager Roekker heeft tot het einde van de oorlog toe gevochten. Nadat zijn eskader was opgeheven werd hij zelfs nog op de grond ingezet. “Ik was blij dat ik in de lucht was en niet in de steden die door de Engelsen werden platgebombardeerd. Die steden zagen er afgrijselijk uit aan het einde van de oorlog. De slachtoffers waren allemaal burgers, er waren nauwelijks soldaten in de steden. Dat heeft mijn motivatie om door te vechten alleen nog maar gestimuleerd.”
Hans Paulssen:
Soldaat Paulssen kwam in 1943 terecht waar hij wilde zijn: aan het Oostfront. “Dat was wat we toen wilden, we wilden erbij zijn voor de oorlog was afgelopen! Zo dachten we toen.” In 1944 wordt hij op de Krim gevangen genomen en gedeporteerd naar een kamp boven de poolcirkel. “De helft van mijn kameraden was toen al doodgevroren in de trein. Dat ik hier met u zit te praten is eigenlijk een wonder.”
Beeldmateriaal
Amateurfilms van Duitse soldaten afkomstig van Agentur Karl Höffkes in Dorsten en La Camera Stylo in Hamburg.
MET DANK AAN
Tim Timmerman
Edwin van Brakel, museum vliegbasis Deelen
Leo Klerks, traditiekamer vliegbasis Gilze Rijen
Muziek over de 'Feldpostbriefe'
Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden zo’n veertig miljard brieven heen en weer gestuurd tussen het front en thuis. De 'Feltpostbriefe' waren een begrip er werd zelfs over gezongen, zoals door Mimi Thoma in de nummers Die alte Laube en Mach Dir um Mir bitte keine Sorgen uit 1942.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: