Krijgsgevangenschap
Het is april 1943. Nederland is bijna drie jaar bezet door de Duitsers. De bezetter besluit dat het noodzakelijk is om alle militair getrainde mannen uit Nederland weg te voeren voor de geallieerde invasie. Op donderdag 29 april 1943 maakt ‘Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden’, General der Flieger Fr. Christiansen dan ook in de Nederlandse dagbladen bekend dat alle Nederlandse militairen zich moeten melden in Amersfoort om terug te keren in krijsgevangenschap.
Hij schrijft: ‘Na de capitulatie van het Nederlandsche leger in mei 1940 heeft de Führer en opperbevelhebber van de Duitsche Weermacht bevel gegeven tot onmiddellijke invrijheidstelling van de Nederlandsche soldaten uit de krijgsgevangenschap. Deze maatregel werd vanzelfsprekend genomen op voorwaarde, dat de Nederlandsche officieren en manschappen deze grootmoedige handelswijze met een dienovereenkomstige houding ten aanzien van de Duitsche bezettende macht zouden beantwoorden. Een groot gedeelte van hen heeft aan deze verwachting voldaan; in vele gevallen is echter onder invloed van onverantwoordelijke ophitsers een tegenovergestelde ontwikkeling gevolgd. (…) Dit misbruik van een volkomen vrijwillig teruggeschonken vrijheid wordt thans niet meer geduld. De Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlandsche beveelt derhalve, dat de leden van het voormalig Nederlandsche leger, terstond opnieuw in krijgsgevangenschap worden weggevoerd.’
In de daaropvolgende maanden worden de verschillende krijgsonderdelen opgeroepen om zich in Amersfoort te melden. Maar de honderdduizenden Nederlandse militairen geven zich niet zo makkelijk gewonnen. De Nederlandse regering roept hen met nadruk op geen gehoor te geven aan de meldingsplicht. ‘Iedere goede soldaat zorgt in den oorlog dat de vijand hem niet kan vangen’, staat in een verspreidde proclamatie. En ook in de ondergrondse dagbladpers en in pamfletten wordt opgeroepen tot weigering: ‘U nu aanmelden betekent eenvoudig desertie of erger nog: overlopen naar den vijand. Daarop staat de kogel. Gij moet dus onderduiken.’ En: ‘Militairen meldt u niet aan, het is beter te sneuvelen in eigen land dan ergens elders (…) Probeer te duiken en als dat niet gaat, blijf dan rustig thuis. Ontvlucht als er verraad dreigt, of vecht u liever dood, sterft dan als een held!!! Burgers helpt zoveel moeilijk mee, overal is wel een klein hoekje waar u iemand kunt verstoppen’.
Reserve-officieren
Twee reserve-officieren, de Bavaria-brouwer Jan Swinkels uit Lieshout en zijn zwager Harrie Hamelijnck, hoofdonderwijzer in Beek en Donk, zijn bang dat ze worden weggevoerd in krijgsgevangenschap. Jan Swinkels, bouwt daarom samen met zijn twee broers Frans en Piet in mei 1943 een schuilplaats van tentdoek in de Gerwense bossen, waar de bierbrouwers een perceel hebben gepacht voor de jacht.
Maar voordat de reserve-officieren zich moeten melden in de ‘Wehrmachtlager’ in de Amersfoortse Zonnebloemstraat op 21 en 22 juni, blijkt dat Jan Swinkels een zogenaamde ‘Ausweich’ krijgt, een vrijstelling, omdat zijn bedrijf bijdraagt aan de ‘voedselvoorziening’. Ook Hamelijnck blijkt zich niet te hoeven melden. Hij wordt gered door zijn leeftijd van 46 jaar.
Drie mannen uit de buurt, Max van Iersel, directeur van chocolade- en cacaofabriek Kwatta uit Breda, Johan Raymakers, directeur van Raymakers & Co.’s Textielfabrieken uit Helmond en kandidaat-notaris Jan Jacobs uit dezelfde stad, hebben minder geluk. Deze reserve-officieren komen niet onder de meldingsplicht uit via een ‘Ausweich’ of hun leeftijd. Daarom besluiten ze te doen wat de pamfletten adviseren: ze duiken onder. Een schuilhut hoeven ze niet meer te bouwen. De hut die overbodig is geworden voor Jan Swinkels en Harrie Hamelijnck wordt hun nieuwe thuis en de Swinkels zorgen ervoor dat het hen aan niets ontbreekt.
In de onderduikhut
Op 25 juni 1943 begint voor Johan Raymakers, die ook wel Joop wordt genoemd, en Jan Jacobs hun nieuwe leven in de Gerwense bossen. Max van Iersel zal enkele maanden later volgen. “Afscheid van de bewoonde wereld”, schrijft Raymakers in zijn dagboek dat hij de gehele onderduikperiode bij zal houden. Door dit dagboek is het dagelijks leven van de mannen goed te reconstrueren. De mannen staan vroeg op en gaan laat naar bed. Elke dag wordt met een gebed begonnen en de uitzendingen van Radio Oranje zijn hoogtepunten.
Daarnaast zijn het verzamelen en bereiden van eten belangrijke onderdelen van de dag. En hieraan hebben de mannen geen gebrek. In de bossen rondom de hut kan goed op konijnen gejaagd worden en bezoekers brengen geregeld eten mee. Ook aan de persoonlijk hygiëne wordt aandacht besteed. Er is een klein vennetje vlak bij de hut waar de mannen af en toe zwemmen en hun kleren wassen. Raymakers beschrijft in zijn dagboek vooral de feitelijke dingen. Over de onderlinge verhouding tussen de drie mannen in de kleine hut wordt niets geschreven.
“11 juli 1943. De hele nacht geregend. Tent is goed dicht. 8 uur op. Benieuwd naar radio, doch geen bijzonder nieuws. Ontbijt: havermoutpap, brood met spiegelei en spek. Mis gebeden, heilige schrift gelezen. Na omwasch kaarten opgehangen en frontlijnen opgespeld. Slecht weer. Pudding gemaakt en konijn gezouten. Kop koffie. ’s Middags gelezen. Gekookt. Diner: konijn, appelmoes, aardappelen/ caramelpudding. Omgekleed om onze fietsen te gaan halen; even water gehaald (12 min.) Het weer is te slecht en we laten onze fietsen staan. 1 uur flink nat thuis. Naar bed”
Er gaat flink wat tijd zitten in het onderhouden en verbeteren van de hut. Schoonmaken, ledikanten verbeteren, het aanrecht uitbreiden en een terras aanleggen. Als het herfst wordt, bouwen de mannen een winterhut. Terwijl de oude hut eigenlijk nog een soort tent was, is deze nieuwe hut van platen geperst stro gemaakt en daardoor een stuk beter geïsoleerd.
Bezoekjes aan thuis
De drie mannen zijn vrij mobiel. Ze hebben fietsen en verlaten regelmatig de hut om bijvoorbeeld naar de kerk, kapper of een bruiloft te gaan. Ze komen dan af en toe bekenden tegen, maar ze worden niet vaak herkend. Ze dragen petten en hebben een snor laten staan. De angst om herkend te worden was er wel degelijk.
Tijn Swinkels, zoon van Frans Swinkels, wist als kind wel dat er onderduikers in de bossen zaten. Op zondagmiddag kwamen de onderduikers soms bij zijn ouders langs om een biertje te drinken en bij te praten. Ze kwamen dan met een bootje het kanaal overgeroeid vlak bij het huis. Volgens Tijn Swinkels was dit niet echt ongevaarlijk. “Je moest oppassen want de Duitsers waren meedogenloos. Er waren bommen gevallen achter bij ons huis en een verre achterneef, Pieter Swinkels, was geëxecuteerd door de Duitsers omdat hij een trein had laten ontsporen. Op de brug naar Lieshout is hij toen opgepakt en omgebracht. De onderduikers konden daarom ook niet over die brug naar de overkant en gingen daarom met het bootje.”
Ondanks dit gevaar gingen de mannen heel af en toe ook naar hun eigen huis. Alphons, zoon van Max van Iersel, weet nog dat zijn vader langskwam. “Ik herinner me dat hij thuiskwam en dat ik hem geen pappie mocht noemen maar oom Piet moest zeggen. Hij had dan een grote rode snor opgeplakt en een witte pet op zijn hoofd.” En Eloy, de zoon van Johan Raymakers, heeft een foto waarop je de telgen Raymakers op het grasveld ziet spelen en binnen een bebaarde man door het raam naar de kinderen ziet kijken. De bebaarde man is hun vader. “Maar wij wisten dat op dat moment niet. Ik heb tijdens de oorlog naar mijn weten mijn vader nooit gezien, maar hij ons dus wel. Mijn tweelingbroer en ik waren kleuters en hij wilde zien of de tweeling goed groeide.”
Een andere reden voor Raymakers om naar zijn woning in Helmond te gaan was de fabriek. In de onderduikperiode neemt Sjef Raymakers, de broer van Johan, de dagelijkse leiding op de fabriek waar. Sjef Raymakers: “Al was ik geen textielman, met behulp van mijn vader en aanwijzingen van Johan heb ik zijn functie min of meer waargenomen. Ik kreeg geen functie op de fabriek, want al was hij ondergedoken, Johan blééf de directeur. Hij kwam wel eens ’s avonds of ’s nachts hier aan huis. Dan vergaderden we over de zaak.” Dit is ook te lezen in het dagboek van Raymakers op 29 juli 1943: “Vlug omwaschen, opgeruimd, muizenval geplaatst, alles goed afgesloten, tent geheel dicht, camouflage in orde gebracht en alles naar de fietsen gesleept. Het is zeer heet. Rijden om 13.00 uur weg, te laat. Ben om 14.30 in Q. Oude vrienden begroet. Zitten in den tuin onder de koelte van een kersenboom. 14.30 verschijnen de eerste personen en worden zakelijke besprekingen gehouden over de aankoop huizen en pensioenvraagstukken.”
Bevrijding van het zuiden
De tijd in de hut duurt lang voor de mannen. Op 10 mei 1944 schrijft Raymakers: ‘8.45 op. Droevige herinneringsdag; en nog altijd geen einde! Ontbijt en gecamoufleerd. Gekookt: gehakt, bloemkool, aardappelen. Russisch gestudeerd. Geluisterd naar de rede van Hare Majesteit. De bevrijding staat voor de deur! Maar werd dat drie en een half jaar geleden ook niet zo gezegd? Enfin, we vertrouwen er maar op, dat het ditmaal ernstig gemeend is.’
De onderduikers volgen de opmars van de troepen. Ook op 6 juni 1944 zitten ze aan de radio gekluisterd en krijgen ze heuglijk nieuws. Om 9.30 uur ‘s ochtends horen ze dat Engelse en Amerikaanse troepen in Normandië zijn geland. ‘Eindelijk de zo lang verwachte invasie!’, schrijft Raymakers opgelucht. De reserve-officieren steken de vlag uit en nemen een borrel op het goede bericht. Het einde van hun onderduik lijkt nabij.
In september veroveren Amerikaanse troepen tijdens de operatie Market Garden strategische posities in Son, Sint-Oedenrode en Veghel. Ze willen een corridor creëren waarlangs geallieerde troepen vanuit België dwars door Brabant naar Arnhem kunnen optrekken. Op 5 september gaan de onderduikers kijken naar de terugtrekkende troepen en een dag later pakken ze hun spullen. Raymakers schrijft: ‘7.45 op. ’s Morgens ingepakt, opgeruimd en afscheid genomen (…) Dan per fiets naar huis, waar het hele huis is versierd en ik feestelijk door de kleintjes met bloemen wordt verwelkomd.’
Maar de thuiskomst is van korte duur. Twee dagen later komt er een waarschuwing dat het nog niet veilig is en vertrekken ze weer naar het bos waar ze bridgen en souperen. Pas op 12 september 1944, anderhalf jaar nadat ze de hut hebben betrokken, verlaten ze de Gerwense bossen definitief.
In het laatste fragment van zijn dagboek beschrijft Raymakers deze bijzondere dag: ‘7.45 Laatste ontbijt - nu werkelijk het laatste?- op z’n zondagsch. Ingepakt en opgeruimd. (…) Rijden met prachtig weer weg, alleen over binnenpaden daar er druk fietsen worden gevorderd. Het kanongebulder is nu duidelijk te horen. Eerst bij K. aan, waar we nadere berichten afwachten. Geen bijzonder nieuws en om twaalf uur kalmpjes naar huis gewandeld. Mee aan tafel, eigenlijk gewoon, alsof er niets gebeurd was maar toch wat onwennig. Het is stil in de stad en de bruggen zijn geladen, je weet niet wat uit te voeren. We hopen dat deze periode definitief is afgesloten en er begint nu een nieuwe. Wat zal die ons brengen? In het begin misschien nog een moeilijke tijd, hopelijk kort maar, daarna als God ‘t belieft ons hele huishouden in rust en kalmte weer verenigd in een vrij Nederland.’
Na hun onderduiking moeten de heren zich melden voor detachering bij het Engelse leger. In de zomer van 1945 zijn ze uiteindelijke echt vrij. Max van Iersel sterft enkele jaren later bij een auto-ongeluk. Johan Raymakers gaat weer aan de slag als directeur van zijn textielfabriek en Jan Jacobs pakt zijn ambt als kandidaat-notaris op.
Samenstelling en regie: Hein Hoffmann
Research en Tekst: Femke Veltman en Elles van Gelder
Bronnen
BEELD-/ARCHIEFMATERIAAL
Voor de uitzending is gebruik gemaakt van beeldmateriaal uit het archief van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en de film ‘Wij duiken onder’(privé-bezit), gemaakt door Jan Keulen. De getoonde dagbladen zijn afkomstig van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Daarnaast is het dagboek van onderduiker Johan Raymakers gebruikt dat hij in 1943 3n 1944 bijhield.
Literatuur
De Telegraaf, Bekendmaking (krijgsgevangenschap), 29 april 1943, 1.
Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog; 14 dn. (Leiden/'s-Gravenhage 1969-1994), deel 7,608-615, 684-685.
Swinkels, Antoon & Zwaal, Peter, Bavaria: Biografie van een bedrijf en een familie uit Lieshout (verwacht in juli)
Vonk, Sanne ed., Onder bescherming van de engel Gabriël, Helmondse herinneringen aan oorlog, bezetting en bevrijding (Helmond 1994).
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: