Wat gebeurt er als er een atoombom op de Dam valt? Dat is de insteek van een film uit 1968 met als werktitel Medische aspecten nucleaire aanval. De filmblikken liggen in het Instituut voor Militaire Geschiedenis, maar de film is nooit afgemaakt. De filmrollen, die nog altijd gemonteerd zouden moeten worden, bevatten een spetterend intro, luchtbeelden van de Dam, straatinterviews, animaties van stralingsgebieden en dreigende apocalyptische muziek. Alles prachtig in kleur. Kosten noch moeite zijn gespaard. Met zwart film is de plek vrijgelaten voor de titel die er nooit gekomen is.
Het is voor het eerst dat er in een film wordt ingegaan op de mogelijke effecten van een nucleaire aanval. Wat zijn de medische gevolgen? Hoe zit het met de aantal slachtoffers? En wat voor letsel is er te verwachten? Over die effecten was in het Nederland van 1968 maar weinig bekend. Aart Gisolf, de latere televisiedokter, Hans Galjaard, later hoogleraar Humane Genetica en Kees Meijerink, later huisarts, maakten de film, met toestemming én geld van hun militaire leidinggevenden. Maar in de montagefase stierf Medische aspecten een stille dood.
Onwetendheid
Het is halverwege de jaren zestig en de Koude Oorlog is in volle gang. De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie proberen elkaar af te troeven in de hoeveelheid en sterkte van hun wapens. Waren de bommen op Hiroshima en Nagasaki nog van een sterkte van 20 kiloton TNT (trinitrotolueen), in 1961 doet de Sovjet-Unie op Nova Zembla proeven met een waterstofbom van 58 megaton. Duizenden keren sterker dus. De Cuba-Crisis brengt een escalatie van de ‘gewapende vrede’ wel erg dichtbij. De muur staat. De spanning in de wereld is groot.
In Nederland heerst ten opzichte van de wereldpolitiek een sfeer die een mengeling is van onwetendheid, angst en onverschilligheid. Er is wel kennis op het gebied van straling, maar die blijft vooral binnen de muren van de fysische laboratoria. Daarbuiten weet niemand precies wat de gevolgen van een atoombom zijn, laat staan hoe reëel de dreiging van een atoombom is. Aart Gisolf: “De mensen op straat hadden geen flauw idee over kernenergie en straling. Ja, dat het heel erg is. Dat we ziek worden. Of dat we allemaal doodgaan. Maar verder niet”. Het idee van een A-bom en van de bijbehorende straling, is zo ontastbaar dat de angst over het algemeen niet erg groot is.
De Nederlandse overheid lijkt in ieder geval niet te bang te zijn voor de bom. Er is niet alleen een gebrek aan kennis, maar bovendien een gebrek aan belangstelling voor de effecten van kernstraling. Volgens Hans Galjaard heerst er in die jaren een soort ontspannen gevoel bij de autoriteiten. “Je kreeg nauwelijks voorlichting, terwijl de wereld om ons heen toch heel gevaarlijk was. Er zit een spanning tussen die ontspannenheid in Nederland en de eigenlijke bedreigingen op wereldniveau. We hadden toen overheden in de sfeer van De Quay, Marijnen, Pietje de Jong, dat waren nou niet bepaald de grote internationale staatslieden. In die tijd hadden we een politiek die heel sterk naar binnen gericht was; Nederland klein land.”
De voornaamste voorlichting die de overheid geeft komt van de BB, de organisatie Bescherming Bevolking. In 1961 wordt in Nederland huis-aan-huis een folder verspreid genaamd ‘Wenken voor de Bescherming van Uw Gezin en Uzelf.’ De folder adviseert in huis een schuilplaats aan te leggen, voor het geval de bom valt. Het liefst in de kelder, als die niet voorhanden is onder de trap. “Misschien woont u in een flatgebouw, dan kan een gezamenlijke fietsenstalling uitkomst bieden”, zo stelt de folder. Is er geen andere schuilplaats voorhanden, kan men altijd nog onder een bureau kruipen. “En dan stond er bij dat je een knijpkat mee moest nemen, dat was nog uit 40-45, een ijzeren voorraad voedsel, wat water en een spelletje, dat vind ik het meest Nederlandse dus. Dus dat was het niveau waarop onze overheid functioneerde als het ging om atoombommen” aldus Galjaard.
Voorlichtingsfilm
Hoewel er begin jaren zestig wel goede fysici zijn in Nederland op het gebied van nucleaire straling, is de kennis bij de meeste artsen over het onderwerp te verwaarlozen. Er is nauwelijks iets bekend over de gevolgen van straling voor de volksgezondheid. De Inspectie Militair Geneeskundige Dienst besluit in 1964 een aantal artsen in militaire dienst een opleiding aan te bieden op dit gebied. Een van die jonge artsen is Hans Galjaard. Hij wordt geplaatst bij het Medisch Biologisch Laboratorium Rijksverdedigingsorganisatie TNO te Rijswijk, een laboratorium waar internationaal gewaardeerd wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar de effecten van kernstraling. Daar doet hij onder leiding van arts-majoor Joop Thiessen onderzoek naar de effecten van straling op de darmen.
Ook geeft Galjaard voorlichting aan dienstplichtige artsen. Hij geeft hen ‘ABC’, college over de biologisch-medische effecten van atoom- biologische en chemische wapens. In 1966 wordt het college gevolgd door Aarts Gisolf en Kees Meijerink, twee jonge ambitieuze artsen. De twee lopen al een tijdje rond met het idee hun diensttijd door te komen met het maken van een film. Kees heeft wat ervaring met de camera en Aart met geluid. Gisolf: “Wij waren zeer onder de indruk van de les van Hans. Hij deed dat zo leuk en zo volledig dat dat het onderwerp van de film moest zijn.” Een film over de atoombom dus, met als uitgangspunt: wat zijn de gevolgen van een atoombom op het centrum van Amsterdam?
Voor het maken van de film zijn Gisolf en Meijerink geïnspireerd door de Britse film The War Game van Peter Watkins. Deze film beschrijft een atoomaanval op een kleine Engelse stad, en is in zwart-wit zeer realistisch opgenomen. De film lijkt haast een documentaire, waarin de camera, vervoerd achterop een motorfiets, regelmatig wordt weggestuurd. The War Game bevat veel schokkende beelden van huilende gewonden en verkoolde lijken. De BBC weigert de film uit te zenden, en Gisolf en Meijerink moeten veel moeite doen om hem te zien te krijgen. Uiteindelijk reizen ze er voor naar Londen, waar ze in een donker hokje onder bewaking van een portier de film mogen bekijken. Gisolf: “Het was leuk gemaakt, maar voor ons onbruikbaar. Wij wilden toch iets zakelijker informeren.”
Om de film te mogen maken moet Hans Galjaard toestemming vragen aan generaal Van de Giessen. “Een man waar wij allemaal heel bang voor waren. Maar tot mijn verbazing gaf hij toestemming.” Ook over het budget worden door de militaire leiding geen vragen gesteld. Gisolf: “Eigenlijk kregen we carte-blanche. We konden doen en laten wat we wilden.” Wel moet Galjaard, samen met majoor-arts Thiessen, in de Tweede Kamer langs om uitleg over de film te geven. “Het scenario daar was dat er een 20 kt wapen, Hiroshima-sterkte, op Eindhoven zou vallen. Nederland vond in die tijd Philips wel ongeveer het belangrijkste wat we hadden.”
Maar Meijerink en Gisolf denken meer aan beeld dan aan strategie. Meijerink vertelt: “Die bom op een fabriek zegt niks, terwijl Amsterdam heeft het grote voordeel van de grachtengordel, waarbij je kunt aangeven tot hoe ver het effect is van een bom. Gisolf vult aan: We vonden die concentrische cirkels van de grachtengordel zo duidelijk: binnen deze cirkel is het helemaal afgelopen, binnen die cirkel overleven de mensen enzovoorts. Wat niet echt een geruststellende gedachte voor het publiek geweest moet zijn.”
Dat publiek is niet de gewone burger in de straat. De film is vooral bedoeld voor officieren in het Nederlandse leger. Zij moeten begrijpen wat er aan de hand is als de bom valt om de juiste maatregelen te kunnen treffen. “Voor het algemeen publiek is het te moeilijk” vindt Gisolf. “Maar het is natuurlijk geen film die voor uitzending of voor een algemeen publiek bedoeld was. Dit is een instructiefilm voor officieren.”
Het onzichtbare zichtbaar
Het grootste probleem van de film voor de makers is om het onzichtbare zichtbaar te maken. Gisolf: “De mens heeft geen zintuigen voor straling. Dat is het hele verraderlijke aan de geschiedenis. In de natuur komt nooit zo’n hoge stralingsdosis voor. Het lijkt dus een geheimzinnige macht.” Galjaard vult aan: “Als mensen een gevaar niet zien wordt het extra beleefd. Van straling moet een ander jou zeggen dat het gevaarlijk is, maar je ziet het zelf niet.”
Kees Meijerink en Aart Gisolf gaan daarom op zoek naar manieren om te laten zien wat straling is, en wat de effecten ervan zijn. Om straling te visualiseren vragen ze een meisje haar haar te kammen, waardoor de kam statisch geladen wordt. De kam houden ze bij een waterstraal, die daardoor scheef wordt getrokken. Dan wordt er een radioactief bronnetje bij gehouden, waardoor de statische lading in één keer verloren gaat en de waterstraal weer recht naar beneden stroomt. Hans Galjaard haalt herinneringen op: “Ik ben drie keer met dat kind naar het reactorinstituut in Petten geweest. En het eerste wat Aart vroeg was: waarom kies je haar nou? Ik ben dol op vrouwen die donker haar hebben en hij hield van blond. Dan zei ik: haar wassen en dan haalde ik haar op met dat kleine volkswagentje. En zij filmen. Maar na drie keer begon haar verloofde bezwaren te maken.” Hij gniffelt. “Dat kun je je nu toch niet meer voorstellen, dat gewoon een radioactief bronnetje bij iemand zijn kop houdt, dat zou nu verboden zijn.”
Om aan de kijker duidelijk te maken wat Fall-Out (waarbij de radioactieve stof door na een explosie over een oppervlak wordt verspreid) was, laat Aart Gisolf zijn vrouw een stofdoek uitslaan. Hans Galjaard: “Geweldig. Dat was voor mij het hoogtepunt van de voorlichting over de atoombom”.
Niets is de filmmakers te gek. Er is geld genoeg. Aart Gisolf weet de helikopter van filmmaker Bert Haanstra te regelen. Daarmee filmen ze de uitstoot boven de hoogovens, die de stofwolken na een atoombom moeten voorstellen. Om de de zogenaamde hazy layer, een stoflaag die na een fall-out van radioactieve stof boven de aarde hangt, zichtbaar te maken wordt zelfs een straaljager aangerukt. En ook vaart er een marinefregat uit, zodat Kees Meijerink de sproei-installaties kan filmen die radioactieve stof van het schip af kunnen te sproeien.
Ondanks het plezier dat de makers hebben in het verbeelden van de radioactiviteit, is de film vooral serieus bedoeld. Een voice-over beschrijft de vier effecten van een atoombom. Het begint met een lichtflits, dan is er de hitte, dan de drukgolf van de explosie. En vanaf het begin is er al de straling. Er worden voorbeelden gegeven van bommen met verschillende sterkte op de dam, en tot hoe ver hun schade zou reiken. De concentrische cirkels van de grachtengordel werken daarbij, zoals beoogd, op een schokkende manier verhelderend. “Bij een bom van 1 kt vindt men op 600 meter van het explosiepunt zowel derdegraads verbrandingen als een dodelijke hoeveelheid kernstraling. Dit gebied wordt ongeveer gemarkeerd door Centraal Station, Westermarkt, Munt, Waag en Schrijverstoren.”
Daarnaast leggen de makers uit dat letsel aan de ogen ontstaat, doordat de knipperreflex van het oog langzamer reageert dan de lichtflits. Meijerink legt uit: “Kijk maar als je de flits van een fototoestel neemt. Dan ben je altijd te laat. Vandaar dat ze brillen gingen ontwikkelen voor vliegers, die accuut verdonkerden bij de lichtflits. Alleen het probleem voor de vliegeniers was dat de bril dan niet meer helder werd.”
Joop Thiessen en Hans Galjaard schrijven uitgebreide teksten die de effecten van radioactieve straling op de darmen, het beenmerg en de keel beschrijven. De mogelijke ziektes, zoals leukemie, darmsyndroom en steriliteit, worden uitgebreid behandeld. “Vooral Joop Thiessen wilde” volgens Meijerink “de hele wereldbol kwijt, en dat was niet mogelijk in de film.” Voor een Transflex-scherm legt Hans Galjaard uit hoe cellen ophouden zich te delen nadat zij met de straling in aanraking zijn gekomen. De voorlichting is gedegen. “Maar sáái!” vindt Galjaard nu. “Dat zou je nou nooit meer zo maken. Maar toen was het al heel wat dat zij dat zo konden vertalen. Want wij kwamen met droge wetenschap en zij lieten helikopters uitvliegen en schepen naar buiten gaan met sproei-installaties.”
Omslag
Uiteindelijk komt de film, die nooit een definitieve titel heeft gekregen, niet af. De opnames zijn grotendeels afgerond in 1968, maar de montageperiode daarna duurt tot 1971 en bloedt dan dood. In de eerste plaats verwijten de makers het zichzelf dat de film nooit tot een afgerond einde is gekomen. Alledrie gaan ze een andere kant op. Hans Galjaard wordt hoogleraar van een grote medische afdeling in Rotterdam. Aart Gisolf komt aan het hoofd te staan van de militaire audiovisuele dienst, en Kees Meijerink wordt huisarts in Oudewater. Joop Thiessen vertrekt naar de Verenigde Staten om daar verder onderzoek te doen naar straling en werkt inmiddels bij een instituut in Japan dat onderzoek doet naar de gevolgen van de bommen op Hiroshima en Nagasaki. Maar spijt hebben ze wel.
“Het is natuurlijk leuk aan een nieuw project te beginnen en het is vervelend om een project wat eigenlijk te lang is gaan duren toch nog af te moeten maken. Dat hebben we laten afweten. En dat het te lang geduurd heeft is de moeilijkheid van het onderwerp. Het moest wetenschappelijk” vertelt Aarts Gisolf. “Als ik nou boos ben zeg ik, Joop heeft het er ook op aan laten komen. Want Joop Thiessen was zeer hardnekkig dat bepaalde dingen er in moesten. En hij was de baas, dus hij kon het zeggen. En het moest hem duidelijk geweest zijn dat dat niet kon en daarmee dat project ook waarschijnlijk niet af zou komen.”
Daarbij kwam dat er niemand in de militaire dienst ooit informeerde hoe het met de film stond. “Niemand die ons nou eens opbelde en zei: jongens, zouden jullie dat niet af willen maken. En ik denk, maar dat kan ik niet bewijzen, dat ze in de militaire dienst en de overheid niet zaten te wachten op een film waar de verschrikkingen nog eens heel duidelijk naar voren kwamen. Misschien wilden ze hetzelfde wat Colijn wilde: gaat u maar rustig slapen” stelt Hans Galjaard. Kees Meijerink beaamt: “Het bleef absoluut stil.”
Volgens Galjaard is er aan het eind van de jaren zestig, begin jaren zeventig een omslag te zien in Nederland. De stemming van onwetendheid en onverschilligheid verandert in een anti-stemming: alles wat een uniform aanheeft deugt niet. Ook het laboratorium in Rijswijk krijgt steeds meer kritiek en minder overheidssteun. “Het is interessant om te zien dat er in die jaren zestig eerst zo’n rust, vrijheid, onderschatting, provincialisme was, en tegen het eind opeens internationale organisatie. Protesten uit Berlijn en Parijs werden in Nederland overgenomen, je kreeg de Maagdenhuisbezetting. En dan gaat het bij ons in Nederland ineens snel. Eén groot protest. Dan slaan wij sneller en dieper door dan grote landen. Dat is in alle dingen zo, dat zie je bij de huidige integratiediscussie ook weer. Eerst zijn wij het tolerantste land en nu ineens…”
Even laat hij vallen een complot te vermoeden: “Want het is niet voor niks dat in die tijd in de Tweede Kamer hearings waren over eventuele effecten van atoombommen. Daar zijn professor Blok, Thiessen en ik geweest. Daarna waren die banden van die hele hearing ineens weg. Die waren eventjes kapot. Het was net die foto’s toen in Srebenica, die opeens kwijt waren. Dus dat speelde toch wel een rol: dat wij niet gestimuleerd werden om dat af te maken.”
Niettemin zijn het vooral de heren zelf geweest die door hun veranderende interesses de film hebben gelaten voor wat het is. “Jokers zijn we.” zegt Galjaard. Maar ze kijken er met veel plezier op terug. “Mooie onverantwoordelijke tijden.”
Beeldmateriaal
Voor deze uitzending is gebruik gemaakt van de film Medische aspecten nucleaire aanval. Het archieffilmpje van de BB heet ‘Als de Bom Barst’ en is uit 1959. Het overige archiefmateriaal is afkomstig uit het Polygoonjournaal 1961.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: