De Nederlandse militairen in Irak zijn daar om, zoals premier Balkenende dat noemt, ‘vrede en stabiliteit’ te brengen. Het kabinet Drees-Van Schaik begon in december 1948 de tweede politionele actie om orde en gezag te herstellen. Willem Drees noemde het besluit tot de tweede politionele actie een ramp. De actie werd een politieke mislukking en zou de opmaat worden voor het einde van de Indonesische kwestie. Van 1945 tot 1949 was deze kwestie voor Drees ‘vier jaar nachtmerrie’. Een verhaal over strijdende belangen tussen landsbelang, kabinetsbelang en partijbelang.
Een nieuwe vorm
Achtergrond
De politiek ten aanzien van Indonesië was na de Tweede Wereldoorlog eerder conservatief dan vooruitstrevend geworden. Men had een beeld gevormd, dat voortbouwde op wat koningin Wilhelmina in december 1942 in Londen had uitgesproken. Zij zag het koninkrijk als een “deelgenootschap tussen de verschillende volkeren”, de rijksdelen zullen deel “hebben van het geheel, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan zullen behartigen.”
Een nieuwe vorm van koninkrijksopbouw, maar de achterliggende interpretatie bij veel politici was, zoals oud-minister van economische zaken Jan Roelof van den Brink bondig formuleert: ´nieuwe vormen, maar oude inhoud.` Oud-PvdA medewerker op het partijbureau Fred van Praag noemt een koninkrijksverband wat stelliger 'een surrogaat voor vrijheid.'
Toen op 17 augustus 1945 door Soekarno en Hatta de onafhankelijke Republiek Indonesia werd uitgeroepen was dat de spreekwoordelijke kink in de kabel van die koninkrijksgedachte. Met de eerste politionele actie in 1947, die tegen de zin van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten werd gevoerd, probeerde Nederland op militaire wijze de Republikeinen eronder te krijgen. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties eiste een staakt-het-vuren en er werd een Commissie van Goede Diensten ingesteld die het overleg tussen Nederland en de Republiek nieuw leven moest inblazen. Er kwam een nieuwe overeenkomst (Renville) tot stand, maar de betrekkingen bleven verstoord. Te groot politiek wantrouwen en bestandsschendingen voedden het idee in Den Haag dat er wat moest gebeuren. Veel politici zagen de Indische kwestie als een binnenlands probleem… Met alle gevolgen van dien: een tweede politionele actie, een internationaal isolement en de uiteindelijke onafhankelijkheid van Indonesië in december 1949.
Hoofdpijn-dossier
Onheilstijdingen
Terug naar de zomer van 1948. Het kabinet Drees-van Schaik is net aangetreden. Ook voor dit kabinet zal Indonesië het hoofdpijn-dossier worden. Voor alle kabinetten waar minister van Economische Zaken Van den Brink in zat, was Indonesië van overheersende betekenis. Hij herinnert zich dat “er niks zo belangrijk was voor de toekomst van dit land als een goede regeling met Indonesië. Een behoorlijk deel van de economie zat in Indonesië.” Of zoals Drees zei in de regeringsverklaring: “Het veilig stellen en handhaven van orde en rust zowel buiten als uiteindelijk binnen het door de Republiek gecontroleerde gebied is een dure plicht voor de Nederlandse regering.”
En dat was het groeiende probleem, de handhaving van orde en rust. Elke dag vielen ook op het bureau van Van den Brink de telegrammen neer vanuit Indonesië. Telegrammen waarin bestandsschendingen en moordpartijen werden gemeld. Indonesiërs die met Nederlanders samenwerkten werden vermoord. Officier van justitie Karel Bieger zat in Indonesië met de opdracht om die daders te vervolgen. Bieger herinnert zich de toedracht van een zo’n moordpartij. Eén van de daders, zo vertelt Bieger, “kwam met zijn bende in de kampong. ´s Nachts bij een flikkerend haardvuur moesten alle bewoners opdraven en hij liet de loerag, de dorpsoudste, de burgemeester naar voren komen. Twee van zijn mannen bonden om de nek van die man een bamboe en ze trokken elk aan een kant van die bamboe tot het hoofd van de romp was. Daar ging je tegen in.”
Toch wilde Nederland, onder druk van de Commissie van Goede Diensten, wel weer onderhandelen, maar de bestandsschendingen moesten stoppen. Een zwaar punt voor Den Haag. Er ontstond, mede door de eenzijdige berichtgeving van vooral de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon Louis Beel en opperbevelhebber generaal Simon Spoor “het beeld van massale terreur en sabotage door geïnfiltreerde Republikeinse soldaten in de door Nederland beheerste gebieden”, schrijft Bogaarts in zijn Parlementaire Geschiedenis. De berichtgeving in de krant De Locomotief uit Semarang stond er vol mee, herinnert hospik Jan Verdonschot zich. “Langzamerhand werd je er ook door gedrogeerd eigenlijk. Je begint er in te geloven hoor.” En het was ook een feit dat de Republikeinse regering niet bij machte was alles wat als schending werd ervaren te stoppen.
Brief van Hatta
Crisis in het kabinet
Er moest wat gebeuren. Nadat eerst nog minister van Buitenlandse Zaken Stikker met de premier van de Indonesische Republiek Hatta had onderhandeld werd dit resultaat door de minister van Overzeese Gebiedsdelen Sassen van tafel geveegd. Voor de KVP was duidelijk dat onderhandelingen met de Republikeinen geen zin zouden hebben: “of een duurzame Nederlands-Indonesische Unie onder reëel Koninklijk Unie gezag aanvaarden”, waarbij de Republiek haar eigen buitenlandse betrekkingen moest opgeven of een tweede politionele actie was onvermijdelijk geworden. Ondanks protesten van de Amerikanen zette het kabinet, onder druk van Beel en generaal Spoor, toch door.
De biograaf van Drees, Hans Daalder, beklemtoont de zwakke positie die Drees tijdens de eerste belangrijke maanden in zijn eigen kabinet had. Hij had immers een minderheidspositie in een vier partijen kabinet. Het Indonesië-beleid was tijdens de formatie vooral door Beel en Van Schaik bepaald. Bovendien waren de belangrijkste posten op dit terrein niet in handen van de PvdA.
De onderhandelingen met de Republiek mislukten. Er werd door het kabinet een unaniem besluit genomen tot politionele actie. Volgens Drees was er de keuze “gewapend optreden of wegtrekken…”. Het ingrijpen moest, zo werd 13 december besloten, dan maar na 16 december plaats vinden, want dan zou de Veiligheidsraad met reces zijn. De unanimiteit duurde nog geen dag, een brief van Hatta kwam binnen, waarin hij aangaf concessies aan Nederland te willen doen. Minister Sassen zei, zo herinnert Van den Brink zich “’Wat een manoeuvre om hier verdeeldheid te zaaien.’ Nou, dat gebeurde ook hè.”
De PvdA kwam tegenover de KVP te staan. Drees zag nog ruimte om het besluit tot de politionele actie terug te draaien en Van den Brink stond ook niet geheel negatief tegenover de brief van Hatta. “Wat ik werkelijk voelde of dacht, kon ik niet zeggen, want dan had ik meteen kunnen opstappen uit de partij waartoe ik hoorde uiteraard.” De persoonlijke opvatting liep niet gelijk aan de partijlijn. Door de patstelling vond Drees dat hij naar de koningin moest gaan, maar Van den Brink meent dat hij niet de innerlijke overtuiging had om dat te doen. “Een kabinetscrisis op dat moment is bijna een misdaad.”
De vermeende oplossing in de nieuwe situatie lag in een dubbelbesluit: staat de hele regering van de Republiek achter de brief van Hatta? Zo niet, dan volgt er geweld. De oorspronkelijke limiet van 72 uur werd door Beel zonder ruggespraak tot 24 uur terug gebracht. De Veiligheidsraad zou immers toch met reces zijn. De paar weken vrij spel die zo werd ingecalculeerd om orde op zaken te stellen bleek tot drie dagen beperkt te zijn, de Veiligheidsraad kwam in een extra zitting bijeen en verlangde een onmiddellijk staakt-het-vuren.
Kritiek en steun
Crisis in de PvdA
Beheersing was misschien wel de belangrijkste eigenschap van Drees in deze woelige dagen van politieke spanning. Van den Brink vindt dat Drees de vergaderingen op een rustige zakelijke manier leidde. Hij was een uitstekend minister-president die open stond voor argumenten. Hij constateerde ook dat deze kandidaat voor de Grootste Nederlander Aller Tijden gevangen zat in de ideologie van zijn partij. Op de partijraad van 11 december 1948, toen Drees het militaire ingrijpen al als ´onontkoombaar` had beoordeeld, kreeg de premier steun en kritiek van zijn partijgenoten. De verdeeldheid in de partijraad was zo dreigend dat voorzitter Vorrink de leden opriep ‘geen beslissing te nemen die de PvdA-ministers in de problemen zou kunnen brengen.’ Er werd derhalve geen uitspraak gedaan. Fred van Praag, die op het partijbureau werkzaam was, had in Drees een onbegrensd vertrouwen. “Hij was eerlijk, hij zei de dingen altijd op een manier die aanvaardbaar voor je was.”
Vier dagen na het begin van de politionele actie, op 23 december werd een nieuwe partijraad belegd. De sfeer was emotioneel. Van de 27 leden in de fractie in de Tweede Kamer hadden er zes tegen gestemd, terwijl er twee leden afwezig waren. Drees moest omzichtig te werk gaan. Hij verdedigde zijn positie in een lange inleiding, maar kreeg veel kritiek, vooral van Jacques de Kadt. Weliswaar begreep De Kadt het politieke dilemma waarin Drees gevangen zat, maar hij beschouwde dit besluit als avontuur. Oud-premier Schermerhorn zag de militaire actie als heilloos en Gardenier vulde aan dat de “Indonesische bevolking tegenover ons leger staat, zoals wij in ´40-´45 tegenover de Duitsers stonden.”
Toch was er ook steun voor Drees, vooral in de woorden van de premier om daar rust en orde te herstellen. De opvattingen van De Kadt en Schermerhorn worden zelfs “als doodvonnis voor onze partij en haar Indonesische politiek” gezien. De twee moties ter afkeuring haalden het, mede dankzij de krachtige ontrading door Drees, bij lange na niet.
“Hoe kom ik hier zo snel mogelijk weg?”
Onbegonnen werk
De opdracht voor Bieger was om als vertegenwoordiger van de procureur-generaal Soekarno en zijn metgezellen in Djokja te arresteren. Bieger ervoer dat als een uitverkiezing. Maar in Djokja vond hij de stemming duidelijk anti-Nederlands. Hij schrijft: “Ik voel het steeds weer. Ik merk nog weinig van de groep intellectuelen die onze komst toe juicht.” Het winnen van vertrouwen was onbegonnen werk. “We kwamen uit de oorlog en waren nergens geweest”, typeert T. Jansen Venneboer de onervarenheid van hem en zijn metgezellen.
De veteranen Jansen Venneboer en Verdonschot zien overeenkomsten met wat de soldaten nu in Irak meemaken. “Je moest patrouilles lopen en rekening houden met guerrilla”, zegt Jansen Venneboer. Er was wel contact; voor werk in de keuken of in de wegenbouw. En in het civiel bestuur werd er samengewerkt. “Soms werd je wel eens voor een bruiloft uitgenodigd”, herinnert Jansen Venneboer zich. “Maar toen kwam het gedonder van de tweede actie. De bevolking zag je niet meer.” De mensen werden, zo voelde hij, tegen de Nederlanders opgezweept. “Het was belangrijk dat je liet zien dat je er was. We moesten, net als in Irak, pacificeren.” En toen kwam Jansen Venneboer ook in een hinderlaag. Een trekbom, een wapen dat ook nu nog in Irak wordt gebruikt, ontplofte onder een gepantserde auto. Acht doden. “Orde en gezag? Wat doe ik hier! Hoe kom ik hier zo snel mogelijk weg?”
Terwijl Jansen Venneboer sinds het begin van de tweede politionele actie steeds minder contact met de bevolking had, bleef hospik Verdonschot dankzij zijn werk en nieuwsgierigheid nog steeds Indonesiërs zien. Hij verbleef geruime tijd in Djokja waar na een paar weken de mensen zich weer lieten zien en het dagelijks leven zijn gang weer nam. Zijn goede Maleis leerde hem de subtiele opvattingen van de Indonesiërs te onderscheiden. “Helemaal eerlijk is het niet dat jullie hier zijn”, werd hem na een tijdje gezegd. “Verdomme, daar bedoelen ze iets heel anders mee!”, besefte hij later.
Wat zou er met de Indonesiërs gebeuren als de Nederlanders zouden vertrekken? De dorpshoofden, loerags, durfden zich ook niet meer met de Nederlanders op te houden. Logistiek gezien was er geen beveiliging mogelijk. Ook dat doet Verdonschot denken aan Irak: “Neem Bagdad. Die lui die zich daar bij de politie gaan melden, wat gebeurt er mee? Hoe dikwijls gaat er geen bom af net voor dat bureautje daar waar zich 120 mensen staan de te melden.”
De tweede politionele actie waar de soldaten orde en gezag moesten herstellen, doen de getuigen van toen aan Irak denken. “Ik ben van mening dat je daar inderdaad van kunt leren. Dat je besef moet hebben van reële situaties en voor reële verhoudingen. Dat je daar niet met een fantasiebeeld moet werken. En dat hebben wij ook een tijdlang gedaan”, zegt Van den Brink. Het is de wijsheid van de ouderdom. Of zoals Bieger meent: “Als je in een vreemd land bent, moet je nooit als heerser voordoen.”
“Je kunt een vloedgolf niet tegenhouden met je handen.”
Grove blunders
Zo goed als de actie militair verliep, zo slecht was die door Nederland internationaal politiek gedekt. Minister Sassen meende dat Nederland zich niets aan internationale opinies gelegen moest laten liggen. Volgens Van den Brink kwam hij ook “bij wijze van spreken uit de schoot van Romme”. Het buitenland bleek geen abstractie te zijn, de Veiligheidsraad kwam terug van reces en de druk op Den Haag werd opgevoerd. “Het internationale aspect bezorgde hem [Drees] slapeloze nachten. Nederland werd dag in dag uit in de Veiligheidsraad aangevallen”, schrijft Daalder. “Drees gaf toe dat er grove blunders waren gemaakt, met name tegen Cochran [de Amerikaanse vertegenwoordiger in de Commissie van Goede Diensten], waarvan nu de zure vruchten geplukt werden. Zowel voor als tijdens de tweede politionele actie had Drees al het idee dat hij de zaken niet onder controle had. De met name door Beel gemanipuleerde druk waaronder het kabinetsbesluit viel, ervoer Drees als een ramp. Het politieke vervolg was en bleef een nachtmerrie.
Na de soevereiniteitsoverdracht eind 1949 kwam men, aldus Van den Brink, volledig tot het besef "dat wat ons was gebeurd, was iets in een grote internationale stroom. Dat had en moest zijn plaats krijgen en kon ook niet worden tegen gehouden. Je kunt een vloedgolf niet met de handen tegen houden."
Bieger besefte dat het spel verloren was toen zijn gevangenen naar een andere, comfortabelere plaats werden gebracht. Voor Verdonschot werd al snel duidelijk dat de actie zou mislukken. "Dat voelde ik aan de rijke Chinezen die uit Djokja vertrokken en uit de brieven uit Nederland." En hij merkte het in de omgang met de inwoners van Djokja, die uitgingen van gelijkwaardigheid. "Ze spraken me aan met ‘meneer’ en niet meer met ‘toean’. Toen heb ik gemerkt dat het mis zou gaan. Dit land is niet meer te houden."
Archief
Voor de reportage is geput uit verschillende films die het Nederlands-Indische leger heeft laten maken over de strijd in Indonesië, zoals 'Brengers van Recht en Veiligheid' en 'Ver van huis'. Die laatste film werd vertoond op de schepen die de dienstplichtige soldaten naar Indonesië brachten. Daarnaast is geput uit het Polygoon bioscoopjournaal, dat met regelmaat aandacht besteedt aan de kwestie. Alle films zijn in beheer bij het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: