Heen en weer
De noordelijke economie drijft van oudsher op de landbouw, maar een crisis aan het einde van de negentiende eeuw zorgt voor een grote malaise: goedkoop graan uit Amerika en Argentinië overspoelt de markt. Boeren gaan failliet en arbeiders raken werkloos. Veel mensen trekken weg naar het westen van Nederland, waar de economie op dat moment een geweldige groei doormaakt.
In de crisistijd van de jaren dertig en later tijdens de Tweede Wereldoorlog verandert dat weer. Mensen komen weer terug naar het noorden. Helaas is er voor al die mensen na de oorlog geen werk. Door mechanisatie hebben landbouwbedrijven steeds minder arbeiders nodig, waardoor massale werkloosheid dreigt. En wéér trekken de mensen weg uit het noorden, naar de randstad.
Die leegloop van het noorden baart het Rijk grote zorgen, en dat terwijl de randstad overbevolkt dreigt te raken. Spreiding van de opkomende industrie moet uitkomst bieden. Daarom wordt Delfzijl aangewezen tot één van de achttien, later zevenentwintig, industrialisatiekernen van Nederland. Miljoenen guldens aan subsidies worden ingezet om bedrijfsterreinen aan te leggen, verkeersverbindingen te verbeteren, woningen te bouwen en het technisch onderwijs te stimuleren. Ook zijn er premies voor bedrijven die willen uitbreiden of die zich willen vestigen in de nieuwe industrialisatiekern.
Een belangrijke reden om voor Delfzijl te kiezen, is de ligging aan de monding van de rivier de Eems. Stedenbouwkundige Rein Hajema werkte vanaf de jaren vijftig aan de uitbreiding van woonwijken in Delfzijl. Hij vertelt hoe hij door burgemeester Roelen werd rondgeleid door Delfzijl. Ze liepen de dijk op en Roelen wees naar het water: “Dìt maakt Delfzijl uniek. Al het afvalwater kan zó de Eems in!” Juist chemische bedrijven zouden daarom voor Delfzijl kiezen. Over de gevolgen voor de Waddenzee, waarmee de Eems in rechtstreekse verbinding staat, maakt niemand zich toen nog zorgen. In de notulen van de gemeenteraadsvergadering is te lezen: “De chemische industrie zal naar verwachting graag naar Delfzijl komen: het afvalwater kan gemakkelijk geloosd worden in de Eems. Lozing in de binnenwateren is niet verantwoord. Lozing in de Eems ontmoet in het algemeen geen bezwaar.”
Zout
In 1955 verschijnt het structuurplan van de gemeente Delfzijl. In verband met de bereikbaarheid over water kiest de gemeente er voor de industriegebieden te vestigen aan de oostkant. Dan al is duidelijk dat daarbij de dorpen Oterdum en Heveskes zullen verdwijnen. Die worden ‘opgeofferd’ aan het grote gemeenschappelijke belang. Protest is er nauwelijks, want er is een rotsvast geloof in de mogelijkheden van de industrie en de havens. En daar is ook een aanleiding voor.
In 1957 vestigt de Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie zich in Delfzijl. Een paar jaar daarvoor is er bij Veendam een zoutlaag in de bodem ontdekt. De KNSI zoekt een plek aan het water in verband met de aan-en afvoer van producten. Mede door toezeggingen van het Rijk kiest de KNSI voor Delfzijl.
Jan Veger werkt in die tijd bij de gemeente Delfzijl, eerst op het bureau onderwijs, later wordt hij gevraagd mee te werken aan het binnenhalen van nieuwe bedrijven. Veger vertelt hoe er spontaan een volksfeest ontstaat als bekend wordt dat de Nederlandse Zoutindustrie een vestiging zal openen in Delfzijl. De vlaggen gaan uit, muziekkorpsen trekken door de straten, het is het gesprek van de dag. Veger vertelt ook over andere successen, over de nieuwe aluminiumfabriek en de kabelfabriek. Hij laat een boek zien van ingenieur Prosser, een Amerikaanse zakenman waar hij vroeger veel contact mee had. Prosser beschrijft hoe voordelig het was in Delfzijl een fabriek te bouwen. Dankzij overheidssubsidies en goedkope leningen kostte dat, volgens Prosser, niet 14 miljoen dollar, maar slechts 1 miljoen.
Er komen meer bedrijven en in hun kielzog duizenden nieuwe inwoners. Delfzijl bouwt huizen, scholen en een ziekenhuis. Er komt een theater waar de grote sterren van dat moment optreden: Wim Kan en later Seth Gaaikema. Winkeliers breiden uit. Voorspellingen uit de jaren vijftig over de ontwikkeling van het inwonertal blijken achterhaald: in plaats van in 1975 wordt al in 1964 het geraamde inwonertal van 18.000 bereikt. En aan die groei komt voorlopig geen einde. De voorspelling is dat Delfzijl in het jaar 2000, samen met buurgemeente Appingedam 100.000 inwoners zal hebben. Stedenbouwkundige Hajema vertelt hoe er in die jaren in een enorm tempo gebouwd werd. Voor de managers en directeuren van de nieuwe fabrieken komt er een aparte villawijk. Andere nieuwkomers kunnen terecht in Delfzijl Noord. Hajema woonde hier destijds zelf ook: “Het tochtte soms zo erg bij mij thuis, dat het niet lukte om aan tafel een pijp aan te steken. De lucifer ging steeds uit!”
Dorpen verdwijnen
Het Havenschap Delfzijl, een samenwerkingsverband van het Rijk, de gemeente en de provincie, koopt steeds meer gronden aan om er industrie op te vestigen. Dit zijn gronden die al in het structuurplan van ’55 gereserveerd waren voor dat doel. De dorpen Oterdum en Heveskes worden met de grond gelijk gemaakt. Dat Oterdum moet wijken, is al vanaf het begin duidelijk. Niet alleen vanwege de industrie, maar ook vanwege het op deltahoogte brengen van de dijk. Oterdum ligt letterlijk aan de dijk.
Mevrouw Japenga-Dik is geboren en getogen in Oterdum. Haar vader was er schoolhoofd, koster en organist. Ze woonden in een huis van de kerk. Mevrouw Japenga beschrijft hoe het Havenschap midden jaren zestig alle bewoners individueel benadert met een zak geld. Altijd is er het argument dat als de mensen nu niet toehappen de gemeente over zal gaan tot onteigening. In dat geval zullen de bewoners veel minder krijgen. Er wonen in Oterdum veel landarbeiders, dat zijn mensen die nooit veel geld hebben gehad. Zij zien dit als een goede kans. Volgens mevrouw Japenga durft niemand met andere mensen te spreken over zijn plannen. Hierdoor komt er nauwelijks verzet.
Ook in de gemeenteraad is er weinig discussie over het verdwijnen van de dorpen en de boerenbedrijven er om heen. Vrijwel iedereen is het er over eens dat er offers gebracht moeten worden voor werkgelegenheid en welvaart. Maar er is een uitzondering: mejuffrouw Toxopeus Pott, raadslid voor de VVD, sputtert tegen. Toxopeus Pott blijkt een opmerkelijke dame, ongetrouwd en zelf eigenaar van een voorouderlijke boerderij bij Oterdum. Zij neemt het op voor de boeren in het gebied. In de notulen van de raadsvergadering (30/11/60) staat: “Mevr. Toxopeus Pott (VVD) vraagt zich af waar het heen moet wanneer, zoals hier, eigenlijk in één slag in totaal honderd hectare van de allerbeste landbouwgrond als zodanig verloren gaat. Soms krijgt men het gevoel dat de moderne mens een oude bouwer aan de toren van Babel is, die zó bezeten is, dat hij denkt steeds meer te kunnen bereiken.” Volgens Toxopeus Pott is men “dronken van de welvaart” en “als een wild dier dat bloed geproefd heeft en steeds trek krijgt aan meer”.
B&W reageren door te wijzen op de dreiging van armoede en werkloosheid. En het gemeentebestuur weet het dan zeker: “Hoge pieken en diepe dalen in de economie zullen niet meer voorkomen. Men heeft de zaak meer in de hand dan voorheen.” Ook geven B&W aan dat het Rijk de ontwikkeling van industrie bij Delfzijl stimuleert. Het past in het beleid om de randstad te ontlasten. Er wordt dan nog gedacht dat Nederland aan het einde van de twintigste eeuw twintig miljoen inwoners zal hebben.
Keer op keer verzet Toxopeus Pott zich tegen het opofferen van grond voor de industrie. En ze gebruikt argumenten die vanuit hedendaags perspectief erg verstandig lijken Ze is “ongelooflijk bang voor die plannenmakers die achter hun bureau uitgaan van bepaalde axioma’s (…) Het mag wel eens erkend worden dat er altijd omstandigheden zijn waarmee men geen rekening heeft gehouden en dat er machten een rol spelen, waartegen we niet kunnen optornen.” Maar veel haalt haar verzet niet uit. In 1968 is haar eigen boerderij aan de beurt om opgekocht te worden. Aan het begin van de raadsvergadering waarin daar over gesproken wordt, vraagt ze het woord: “Ik stel er prijs op te zeggen (…), dat als straks het voorgestelde besluit zal vallen, dat dat [besluit] mijn leven vernietigt. Als ze je iets afnemen dat je het dierbaarst en liefste is, waarvoor je je helemaal jaren en jaren lang hebt ingezet, wat de zin en het doel van je leven is, wat je veel zorg geeft, maar waartegenover je elke dag zoveel menselijke vreugde geniet, waarvoor je dankbaar bent, dan is dat een zwarte dag in je leven en persoonlijk zou ik willen zeggen, ik wou dat ik deze zwarte dag in mijn leven niet had behoeven te beleven. Zoals ik er voor sta, staan ook andere oudere mensen, mensen ter plaatse, er voor, voor een muur waar doorheen ze niet kunnen zien”. Na dit gezegd te hebben verlaat Toxopeus Pott de vergadering.
“Delfzijl moet dóór”
Er is belangstelling van verschillende bedrijven en - ook al zegt een aantal bedrijven weer af - het Havenschap blijft doorgaan met aankoop van gronden. Want stel je voor dat er straks een fabriek wil komen, maar er is geen industrieterrein beschikbaar! Het aankopen van grond, het gereedmaken van het terrein duurt zeker twee jaar. En zoals burgemeester Goldberg (de opvolger van burgemeester Roelen) in een nieuwjaarsrede al zei: in dit soort zaken is “durf en wijsheid” nodig.
En dan wordt duidelijk dat er nóg een dorp moet wijken voor de industrie: Weiwerd. Tot de jaren zeventig is altijd gedacht dat dit dorp gespaard kon blijven. De industrie was gepland tot de rand van Weiwerd. In 1968 geven B&W nog aan dat ze er alles aan zullen doen om de leefbaarheid in Weiwerd te bevorderen. Ze zullen jonge gezinnen stimuleren zich er te vestigen. Maar drie jaar later is alles anders: het blijkt dat mensen geen zin hebben om te verhuizen naar een dorp dat letterlijk onder de rook van de industrie ligt. Tijdens een speciale commissievergadering in 1972 zegt wethouder Beyert: “In het verleden werd gedacht dat een dorp waar de industrie ophoudt kon blijven bestaan, doch sindsdien is men zich meer bewust van de milieuvervuiling en zijn de inzichten op dat punt gewijzigd”. Raadslid Hoogenkamp stelt dat de “the smell of money” toch niet zo lekker is. Er wordt nog voorgesteld een soort bufferzone rond het dorp aan te leggen, maar dat is volgens Beyert niet rendabel. En dus valt ook het doek voor de vierhonderd inwoners van Weiwerd.
Terwijl Delfzijl op volle kracht vooruit gaat, ontwikkelt een groep particulieren plannen voor de aanleg van de Eemshaven op zo’n twintig kilometer ten noordwesten van Delfzijl. Het initiatief hiervoor gaat vooral uit van boeren, die belang hebben bij de inpoldering van buitendijkse gebieden (waar zij eigenaar van worden) die grenzen aan hun eigen percelen. Waterstaatkundige Johan van der Veen en later ir. Nanninga trekken de kar. In eerste instantie lijkt het provinciaal bestuur niet zo happig. Maar de nieuwe garde in de PvdA weet het pleit te winnen.
De ontwikkeling van de plannen voor de Eemshaven roept in Delfzijl de nodige vragen op. Bij Heveskes moeten weer tientallen huishoudens verdwijnen. De gedupeerden maken bezwaar en wijzen dan ook op de plannen voor de Eemshaven. Nieuwe industrie kan beter daar gevestigd worden in plaats van bij Delfzijl. Maar B&W zeggen dat er ruimte genoeg is voor twee grote industriegebieden. De Eemshaven zou bestemd worden voor de petrochemische industrie en is van geheel “andere allure”.
Als er later dertig miljoen gulden geïnvesteerd wordt in de aanleg van een nieuwe havenmond voor de haven van Delfzijl, is er weer twijfel. Een VVD-raadslid spreekt de vrees uit dat “we straks met twee noodlijdende havens komen te zitten." Toch komt die nieuwe havenmond er en óók de Eemshaven wordt aangelegd. Tussen 1963 en 1973 wordt in de Eemshaven en Delfzijl samen 1200 hectare industrieterrein gecreëerd.
En dan zet het verval in
Vlak na de opening van de Eemshaven in 1973 breekt de oliecrisis uit, met als gevolg de ineenstorting van de petrochemische industrie. De industrieterreinen in Groningen blijven leeg. Het optimisme van de bestuurders uit Delfzijl wordt gelogenstraft: het werven van nieuwe bedrijven loopt spaak en uitbreidingen van bestaande fabrieken gaan niet door. Diepe dalen in de economie komen nog wel degelijk voor en men heeft de zaken niet meer in de hand.
Als in de jaren tachtig het herstel in Nederland inzet, stroomt de Randstad vol, maar blijven de bedrijven weg uit Groningen. Het Rijk blijkt het idee van spreiding opzij gezet te hebben, want alle aandacht gaat weer naar de randstad. Akzo blaast een plan voor een nieuwe chloorfabriek af. Een Japans initiatief voor een rubberfabriek gaat niet door. Oud-wethouder Beyert zegt daar nu over: “Die plannen waren echt heel zeker, hoor! En als ze doorgegaan waren, was ook het grootste deel van de industrieterreinen weggeweest”.
In de Eemshaven loopt het rampzalig. De vooruitzichten zijn bij de feestelijke opening door Juliana in 1973 al niet zo gunstig. Nog geen enkel bedrijf heeft toegezegd te komen. Minister-president Den Uyl wil dat DSM zich in de Eemshaven vestigt, maar het bedrijf zelf voelt daar niets voor. Oud-wethouder Jan Beyert: “En toen begonnen ze op het provinciehuis ook nog over een milieu-onderzoek. Dat onderzoek heeft zolang geduurd dat DSM kon zeggen: de kans is nu verkeken. De economische situatie is nu zo dat we geen extra productie kunnen gebruiken.”
Opeens is het milieu een factor waar ook Delfzijl rekening mee moet houden. Het rapport “Grenzen aan de groei” dat de Club van Rome in 1972 uitbrengt, zorgt voor een omslag in het denken. De ligging aan open water bij de Waddenzee is opeens geen voordeel meer, maar eerder een nadeel. De pas opgerichte Waddenvereniging kijkt met argusogen naar de industriële ontwikkeling aan de kust. Van het makkelijk lozen van afvalwater is geen sprake meer.
"Alleen maar verliezers"
In Delfzijl wordt gesloopt: flats gaan tegen de grond, rijen huizen verdwijnen, lege vlaktes bepalen het beeld in naoorlogse wijken. Mensen trekken weg en de middenstand worstelt om het hoofd boven water te houden. De oude havenplaats aan de monding van de Eems kampt met leegstand en een slecht imago.
De industrieterreinen bij de Eemshaven zijn nog voor een groot deel leeg, 437 hectare ligt braak. In het industriegebied ten oosten van Delfzijl - de streek van Oterdum, Heveskes en Weiwerd – ligt nog altijd 363 hectare braak. Op de plaats van Oterdum ligt nu een dijk. Van het dorpje Heveskes staat alleen het kerkje nog rechtop tussen de fabrieken. Weiwerd is voor het grootste deel afgebroken. Delfzijl en buurgemeente Appingedam hebben samen niet de voorspelde 100.000 inwoners, maar slechts 42.000. De managers en directeuren van de fabrieken wonen niet in Delfzijl, maar ze kiezen vooral voor het chiquere Haren bij Groningen. In de nieuwe woonwijken van Delfzijl is veel leegstand. De gemeente, het Rijk en de woningstichting werken samen aan een grootschalige herstructurering. Duizenden goedkope woningen worden afgebroken.
Zijn er fouten gemaakt, zijn er schuldigen aan te wijzen? Het antwoord op deze hamvraag is niet eenduidig. Ja, want het is allemaal niet zo gelopen als gepland en er is veel onnodig kapot gemaakt. Maar aan de andere kant zijn de gebeurtenissen goed te begrijpen. Wie geloofde er in de jaren vijftig nou niet in de grote vooruitgang?
Stedenbouwkundige Hajema: "Delfzijl kent alleen maar verliezers. In de jaren vijftig en zestig ging het zo hard dat het niet verwonderlijk was dat het Havenschap steeds meer grond bijkocht. In 1958 werd de kabelfabriek geopend met een groot feest. Niemand kon zich voorstellen dat die twintig jaar later weer verdwenen zou zijn. Het Havenschap heeft te grote ogen gehad. Maar ook het Rijk speelde een bedenkelijke rol. In de jaren vijftig wilde men de industrie beter spreiden om de randstad te ontlasten. Na de oliecrisis en met name vanaf Lubbers werd dat spreidingsbeleid totaal vergeten. Delfzijl bleef achter: met teveel woningen en teveel industrieterreinen." Volgens Hajema in Delfzijl wel ongelooflijk veel tot stand gebracht door een kleine groep mensen.
Ook oud-wethouder Beyert kijkt met gemengde gevoelens terug: "De dip in de economie in de jaren zeventig heeft Delfzijl extreem zwaar getroffen. Achteraf kun je zeggen dat het Havenschap veel te voortvarend gehandeld heeft. Maar toen zei niemand dat. Niemand twijfelde aan de vooruitgang."
Kort geleden werd er in Delfzijl een congres gehouden over duurzame industriële ontwikkelingen. Volgens het Dagblad van het noorden werd er in de wandelgangen uitvoerig gesproken over een plan om tientallen, zo niet honderden, hectares grond weer terug te geven aan de natuur. Mejuffrouw Toxopeus Pott maakt dat niet meer mee. Zij is overleden. Haar oude boerderij bij Oterdum is gesloopt. Er is niets voor in de plaats gekomen.
Tekst en research: Liefke Knol
Samenstelling en regie: Godfried van Run
Literatuur
Notulen van de gemeenteraadsvergaderingen, inspraakavonden en vergaderingen van de Commissie van advies en bijstand voor de stadsontwikkeling
Structuurplannen van de gemeente Delfzijl
Jaarverslagen van het Havenschap Delfzijl, later het Havenschap Groningen Seaports
A. de Jong, Het regionaal beleid: de maakbaarheid van het Noorden? in: NEHA-jaarboek 2000
C.A. de Groot-van der Meulen, Weiwerd, Heveskes en Oterdum. De verdwenen dorpen van de Oosterhoek (1991)
L. Hajema, ’t Kin, ‘t mout, ‘t zel dr deur´. De Eemshaven in de provinciale pers en politiek (Doctoraalscriptie 1986)
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: