Oorlog, honger en ellende
Geallieerde troepen in ons land
‘Ik weet nog goed dat we met zijn vieren één boterham moesten delen. Mijn vader controleerde of dat ’s avonds goed was gebeurd.’ Hans Galjaard is vijf jaar als de oorlog uitbreekt en hij woont dan met zijn ouders en zijn broertje in Leiden. Tegen het einde van de oorlog is Galjaard er niet best aan toe. Door honger is Galjaard niet meer in goede conditie. ‘Ik had een wondje aan mijn been dat niet meer dicht ging. Toen de dokter langs kwam zei hij ‘dat het er misschien wel van af moest’. Ik dacht: hij zal toch niet mijn onderbeen bedoelen? Ik had er niet zo veel vertrouwen in.’
Als in september 1944 de geallieerde troepen ons land bereiken, is de ellende niet meteen voorbij. In verschillende gebieden van de zuidelijke provincies volgen zeer akelige tijden. Bittere gevechten, bombardementen, beschietingen, verwoeste huizen. Duizenden mensen verlaten hun huizen terwijl anderen langdurig in kelders verblijven, vaak met zeer weinig voedsel en geen gelegenheid zich te wassen. Als de bevrijding eindelijk een feit is, treffen de soldaten in de getroffen gebieden mensen aan in een ontredderde staat: verwaarloosd, hongerend, ziek en vaak vol ongedierte en schurft.
Jan Sintemaartensdijk was aan het begin van de oorlog zes jaar en woonde in Rotterdam.
‘Het was een grauwe tijd en een grauw leven. Honger heb ik wel gekend. Twee van mijn buren zijn in de oorlog gestorven en ik zie nog voor me dat de oudste in een papieren zak op een kar geladen wordt en wordt afgevoerd. Niemand ging mee om hem te begeleiden. Geen kleren, geen schoenen en niet de kracht.’
In Venlo en Roermond zijn de bewoners ook zwaar getroffen. Venlo en Roermond hebben talloze bombardementen te verduren gehad, met vele honderden doden. Tine Kambier-Blok herinnert zich nog goed wat er gebeurde in augustus 1944: ‘We woonden aan de rand van het vliegveld. We hoorden de bommen vallen. Op een gegeven moment is in onze straat een verdwaalde bom terechtgekomen. Aan de overkant van waar wij woonden. Elf mensen kwamen hierbij om en een van de slachtoffers was mijn broertje.’ Er was niet veel te eten maar vertelt Tine Kambier-Blok: ‘Ik had geen honger want ik at iedere dag een klein beetje. Ik heb geen hongergevoel gehad. Ik zag er gezond en dik uit maar de dokter keek me na en vertelde me dat ik waterzucht (hongeroedeem) had.
‘Ik had samen met een vriendje nieuw aangelegde, Duitse kabels doorgehakt. Ik ben toen opgepakt. Ik heb acht weken lang opgesloten gezeten in een kelder in mijn eigen vuil. Samen met een hond,’vertelt Gerard Rodts. Hij is aan het einde van de oorlog twaalf jaar oud en weet zich goed te herinneren hoe zwaar zijn Zeeuwse dorp Oostburg getroffen was. ‘Ik was behoorlijk getraumatiseerd door de oorlog. Ik weet dat ik op een middag ontzettend bang ben geweest omdat ons dorp werd gebombardeerd.’
Honger heeft Rodts tijdens de oorlog niet echt gekend, maar toen het dorp werd bevrijd, was hij er niet best aan toe. De gebeurtenissen hebben hem niet onberoerd gelaten. ‘Ik had op een gegeven moment vervuild drinkwater gedronken en was helemaal geel geworden. Hier waren geen medicijnen en toen mijn moeder van de huisarts hoorde van kinderuitzendingen naar Engeland leek dat de oplossing want daar hadden ze wel medicijnen.’ Samen met zes andere kinderen uit het dorp gaat hij naar Engeland. De rapportages over de toestand in het bevrijde zuiden bereiken al snel de regering in Londen en ook het Britse Home Office.
Jan van den Tempel
Een bevlogen minister
Het idee om kinderen na de bevrijding naar het buitenland te sturen om aan te laten sterken, kwam van de minister van Sociale Zaken Jan van den Tempel. Hoe hij precies op het idee is gekomen, is niet helemaal na te gaan. In het archief van Van den Tempel zit een folder van de YPOC. Het Britse ontvangst comité voor ‘Young People from Occupied Countries’, dat in 1942 is opgericht, heeft tot doel na de bevrijding de kinderen, die geleden hebben onder de Duitse bezetting, een aantal maanden in Groot-Brittannië op te nemen om te herstellen. Binnen een jaar zijn door heel Groot-Brittannië plaatselijke comité’s opgericht die gezinnen zoeken voor het onderbrengen van deze kinderen. Misschien heeft dit Van den Tempel op een idee gebracht. Het opnemen van buitenlandse kinderen, die slachtoffer zijn geworden van een oorlog, is voor Van den Tempel niet onbekend. Nederland had na de Eerste Wereldoorlog zelf veel Oostenrijkse en Hongaarse kinderen opgenomen.
Twee commissies gaan zich bezighouden met de kinderuitzendingen. De ‘Nationale Commissie tot uitzending van Nederlandsche kinderen 1945’ is gevestigd in den Bosch. In Londen bemoeit ‘Netherlands Government Children Committee’ zich met de zaak. Beide commissies vallen rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken. In Londen zetelt de Nederlandse regering, die voor het geld zorgt en de contacten met buitenlandse ministeries onderhoudt. Daar worden ook de belangrijke beslissingen genomen. Het Londense comité regelt de uitzendingen naar Engeland. In Den Bosch wordt geprobeerd uitzendingen naar België van de grond te krijgen. Bovendien moet hier ook de selectie plaatsvinden voor de reizen naar Engeland.
Minister Van den Tempel weet heel goed wat hij wil. Hij wil iets doen voor de schrijnendste gevallen, die hij na de bevrijding denkt aan te treffen. In maart 1943 heeft hij zijn plannen rond. Van den Tempel heeft bedacht dat het militaire kamp bij Wolverhampton, dat door het Nederlandse leger gebruikt wordt, na de oorlog ongetwijfeld overbodig zal worden. Na de nodige aanpassingen kunnen er drieduizend kinderen worden ondergebracht. Als ze zes weken blijven, kan zo’n kamp in de geschikte maanden drie keer worden herhaald. Het plan Van den Tempel gaat dus uit van 12.000 kinderen. Het verblijf van deze kinderen in Engeland kan verlengd worden, als ze na hun kamptijd via de YPOC bij gezinnen kunnen worden ondergebracht.
Minister van den Tempel begroot de kosten op 72.000 pond, waarbij er van uit wordt gegaan dat het kamp bij Wolverhampton gratis ter beschikking wordt gesteld. De kosten moeten worden opgebracht uit particulieren giften en regeringssubsidies. Van den Tempel rekent vooral op bijdragen uit Amerika. Zelf is hij erg optimistisch over het slagen van zijn plan en hij ziet het Transport naar Engeland niet als een probleem. Hij gaat er van uit dat na afloop van de oorlog ongetwijfeld voldoende schepen ter beschikking komen. Belangrijk is dat er een krachtige commissie in het leven geroepen wordt om de zaak te organiseren.
De ministerraad in Londen overlegt
Kink in de kabel
In de ministerraad van 4 april 1943 ontvouwt Van den Tempel zijn plannen. Niet iedereen is onmiddellijk positief over zijn plannen. Maar Van den Tempel zet door en veegt alle bezwaren van tafel. De minister van Oorlog is er niet zo zeker van dat het kamp bij Wolverhampton beschikbaar zal zijn, omdat hij het misschien nodig heeft voor troepen in verband met de bevrijding van Indië. Van den Tempel is het hier niet mee eens. Hij zet zijn plan door en krijgt zijn zin. De ministerraad gaat akkoord.
Op de eerstvolgende ministerraadvergadering deelt minister president Gerbrandy mee dat koningin Wilhelmina niets voelt voor dergelijke initiatieven vanuit de regering en dat zij niet wil dat er geld beschikbaar wordt gesteld voor dit doel. Ze heeft wel veel sympathie voor het denkbeeld, maar vindt dat de initiatieven na de bevrijding op gang zullen moeten komen vanuit particuliere hoek. Daar moet ook het geld vandaan komen, vindt zij, met hooguit een aanvulling door de overheid.
Wilhelmina is over het algemeen toch al geen bewonderaar van deze minister van Sociale Zaken. Omgekeerd heeft de minister problemen met de pogingen van de koningin om persoonlijk invloed uit te oefenen op het beleid van het kabinet. Voorlopig blijft de zaak rusten en gaat de koningin op reis naar Canada en de Verenigde Staten. Pas op 20 juli 1943 kan de minister de plannen weer met de koningin bespreken. Het gesprek verloopt bijzonder stroef en onplezierig, meldt Van den Tempel later.
Wilhelmina vindt het plan te duur voor de overheid en on-Nederlands, omdat de Nederlanders hun kinderen niet ‘naar buiten’ sturen. Verder vindt zij dat dergelijke aangelegenheden na de bevrijding aan de Nederlanders zelf moeten worden overgelaten. Van den Tempel maakt duidelijk dat de voorbereidingen veel tijd zullen vergen en dat niet gewacht kan worden tot de bevrijding. Maar de koningin is niet onder indruk en blijft bij haar standpunt.
Van den Tempel neemt het hoog op en schrijft een brief aan Gerbrandy waarin hij zijn twijfel uitspreekt of hij onder deze omstandigheden wel aan kan blijven als minister. Kort daarop barst de bom. Van den Tempel wil de verantwoordelijkheid voor een aantal gebeurtenissen, waarbij hij vindt dat de koningin zich inlaat met zaken die tot de verantwoordelijkheid van een minister behoren, niet langer dragen. Minister Albarda van Financiën is het wel met Van den Tempel eens maar vindt een crisis in oorlogstijd niet gewenst. Van den Tempel heeft enige tijd later een nieuw gesprek met de koningin dat veel prettiger verloopt dan het vorige. Het onderwerp kinderuitzending komt niet meer voor op de agenda van de ministerraad en Van den Tempel gaat in stilte zijn gang.Van den Tempel vindt Paul Rijkens, directielid van Unilever en iemand met grote maatschappelijke kennis en organisatorische ervaring, bereid leiding te geven aan de Netherlands Government Children Committee oftewel ”Regeringscomité voor kinderen”.
Selectiecriteria
Wie wordt goedgekeurd is er niet best aan toe
Niet alle kinderen die op een of andere manier geleden hebben, kunnen op korte termijn worden uitgezonden. De gezamenlijke commissies hebben de artsen, die de kinderen moeten selecteren, regels gegeven. Uitgezonden mogen worden:
- kinderen die door de oorlogsomstandigheden in meerdere mate hebben geleden,
- kinderen die herstellend zijn van acute ziekten,
- kinderen met ondervoeding,
- kinderen met nerveuze verschijnselen als angst en slapeloosheid.
Er is nog een voorwaarde waaraan de kinderen moeten voldoen. Zij mogen niet uit een gezin komen dat tijdens de oorlog ‘fout’ is geweest. Dat betekent dat vader niet aangesloten mag zijn geweest bij de NSB of bij het Arbeidsfront en dat hij de Winterhulp niet mag hebben ondersteund. Er is een aantal kinderen om die reden afgewezen, ook al hadden ook zij de uitzending dringend nodig.
‘Ik ging gelijk met een buurjongen naar de keuring en ik werd ‘goedgekeurd’ en hij ‘afgekeurd’. Goedgekeurd worden betekende natuurlijk dat je er niet al te best aan toe was.’
Leiders en leidsters die enige ervaring hebben met het werken met kinderen komen al gauw in aanmerking voor uitzending. Via advertenties komen veel reacties binnen. Bij het plaatselijke comité in Eindhoven komen na een oproep 300 sollicitaties binnen, terwijl men er maar enkele nodig heeft. Naar Engeland gaan is een buitenkansje dat niemand aan zijn neus voorbij wil laten gaan, ook al krijgen leiders en leidsters slechts een zakgeld van £ 2 per week.
Lies Wijffels gaat in 1945 mee als leidster van het tweede transport naar Engeland. ‘Ik zat thuis een beetje duimen te draaien en ik vond het wel fijn dat ik mee kon. Ik werd ondervraagd door een paar militairen die naar boven probeerden te halen wat er met mij en mijn familie in de oorlog gebeurd was. Het was belangrijk dat je ‘goed’ was geweest. Verder moest je een verklaring van de huisarts laten zien waarop stond dat je gezond was.’
De reis
Het eerste transport
In de eerste week van februari 1945 komen in de voormalige schoenfabriek van Arendonk in Tilburg totaal 440 kinderen uit bevrijd Nederland bijeen. De kinderen komen uit Eindhoven. Nijmegen, Maastricht, Den Bosch en Walcheren. Naast de 440 kinderen komt een groep van 76 volwassenen mee: leiding, huishoudelijk personeel, verpleegsters en militairen van het Vrouwen Hulp Korps. Iedereen wordt na aankomst medisch gecontroleerd. Er wordt eten geserveerd en de kinderen en begeleiders slapen in een speciaal ingerichte slaapzaal.
De volgende dag vertrekken kinderen samen met de begeleiders naar het station. De kinderen slapen hun tweede nacht van huis op de houten banken van een trein met geblindeerde ramen. De treinreis eindigde in Oostende. Daar liggen in de haven twee schepen klaar om de kinderen naar Engeland te vervoeren. De twee schepen worden begeleid door marineschepen. Onmiddellijk bij het betreden van de schepen krijgen alle kinderen een zwemvest. De schepen zijn betrekkelijk klein en tijdens de overtocht krijgt het merendeel van de passagiers last van zeeziekte.
Midden op zee is er plotseling alarm als een Duitse duikboot wordt gesignaleerd. Een enorme onrust breekt uit. Gerard Rodts is als één van de weinige passagiers op het dek. Hij ligt op zijn buik en ziet de escorteschepen met dieptebommen gooien. ‘Ik zag hele waterzuilen omhoogkomen. Prachtig vond ik het. Geen seconde dacht ik aan gevaar. Het was voor mij een bekend gezicht. Er lagen bij ons thuis in Oostburg overal handgranaten die de Duitsers hadden achtergelaten. Wij als jongens gingen daarmee vissen. We gooiden ze in het water. Dan kreeg je precies zulke zuilen en daarna kwam de vis boven drijven.’
De schepen varen naar de Britse haven Tilbury. Op de kade staan vele mensen die de vermoeide kinderen opvangen en verwelkomden. Onder hen zijn mensen van de uitzendcommissie, Britse en Nederlandse officieren, vertegenwoordigers van de regering, iemand van radio Oranje en journalisten van allerlei kranten. De kinderen vertrekken dezelfde dag nog met de trein naar Coventry. Ook daar staan weer veel mensen op de kinderen te wachten. De kinderen worden vanaf hier met bussen naar een kamp vervoerd en daar worden ze verdeeld over blokken. Het kamp krijgt de naam ‘Jong Nederland’.
Hulp van andere landen
Vervoer per Deense viswagen
Denemarken heeft al in november 1944 aan Nederland laten weten na de bevrijding Nederlandse kinderen te willen opnemen. In Denemarken is de situatie veel beter dan in andere bezette landen en is vooral de voedselvoorziening geen enkel probleem. In Denemarken heeft de organisatie besloten vrachtauto’s, die normaal worden gebruikt voor het vervoer van vis, te gebruiken voor het vervoer van de kinderen. Achter in zijn stromatrassen gelegd, waarop de kinderen kunnen zitten of liggen.
Ook de Zwitsers zijn bereid enige duizenden Nederlandse kinderen op te nemen. In België komt de hulp voor Nederlandse kinderen meteen op gang als daar de oorlog voorbij is (najaar 1944). De inwoners van België weten dat de Nederlanders er veel slechter aan toe zijn en al gauw gaan daar ook de eerste kinderen naar toe om bij te komen van de oorlog.
Als de oorlog afgelopen is komen zusters van het Rode Kruis kijken of Galjaard in aanmerking komt voor een verblijf in het buitenland. Hij wordt ‘goedgekeurd’ en mag naar Zweden vertrekken. ‘Ik weet nog dat ik het heel spannend vond dat ik naar het buitenland ging. Maar verdriet dat ik mijn moeder kwijt was, nee. Ik was vooral nieuwsgierig naar wat er zou gaan komen.’
De reis naar Zweden herinnert Galjaard zich nog goed: ‘Het was een indrukwekkende reis. We moesten bij aankomst eerst in quarantaine in een schoolgebouw in Zuid Zweden. We mochten geen vlooien en schurft hebben voordat ik naar een pleeggezin mocht.’ Uiteindelijk kwam Galjaard terecht in een pleeggezin dat hij omschrijft als ‘anders’. Het was gezellig en indrukwekkend. Galjaards pleegvader had een grote meubelfabriek en toen Galjaard zei dat hij niet (meer) naar school wilde, vond zijn pleegvader dat hij maar in de fabriek moest gaan werken. Galjaard heeft goed Zweeds leren spreken. Hij lijkt zijn liefde voor het land daar te hebben ontwikkeld.
Tiny van der Laken is elf jaar oud als ze naar Denemarken vertrekt. Tijdens de oorlog woonde ze in Leiden waar ze niet veel eten heeft gehad. In Denemarken komt ze in een totaal andere omgeving terecht; het Deense platteland, bij een boerengezin met drie kinderen. Haar pleegouders behandelen haar goed maar Tiny is het stadsleven gewend en moet erg wennen aan het leven op een Deense boerderij.
‘Ik moest naar de wc en vroeg naar het toilet. Ik werd naar de stal gestuurd. Daar deed iedereen uit het huis zijn behoefte in de geul achter de koeien. Ik had de eerste paar weken vreselijke heimwee. Ik had geen trek in eten en mijn gebakken eitje ging naar de poes. Toen ik er al een tijdje was, merkte ik dat ik nog niet in bad was geweest. Ik vroeg wanneer ik in bad mocht en toen kwamen ze meteen aan met een teil. Ik ben daar wel naar school geweest, maar ik snapte er niets van. Toen ben ik thuis gebleven. Ik begon het Deens een beetje te begrijpen en ik mocht zelf met een kar met twee paarden ervoor naar het land rijden. Dat was geweldig,’ vertelt Tiny van der Laken.
Uiteindelijk gaan in totaal 9300 kinderen naar Engeland, waarvan 2300 uit het zuiden en 7000 uit het westen van het land. Naar Zwitserland vertrekken 10.000 kinderen. Denemarken vangt ongeveer 6000 kinderen op en in Zweden verblijven tussen de 3000 en 4000 kinderen. België ontvangt 3200 kinderen en Frankrijk zorgt voor 350 kinderen.
Rust, regelmaat en reinheid
Veplichte middagrust
De meeste kinderen zijn door de gebeurtenissen in de oorlog niet meer gewend aan de drie bekende R’en: rust, regelmaat en reinheid. De leiding is zich bewust van het feit dat veel kinderen in de laatste maanden weinig regelmaat gewend waren geweest. In de kampen is ook daarom een strakke dagindeling gemaakt om de kinderen weer te leren leven in een normale situatie. In de kampen worden de kinderen om zeven uur gewekt. Na het ontbijt worden de kinderen eerst aan het werk gezet; ze moeten hun bedden opmaken en zelf hun kamertjes schoon te maken. Dan volgt de plechtige vlaggenparade. In Engelse kampen worden alle kinderen verzameld bij de vlaggenmast, de vlag wordt gehesen en de volksliederen van Nederland en Engeland worden gezongen. De meeste kinderen vinden dat schitterend. De rest van de dag wordt besteed aan school, spelletjes doen en vrij spelen.
‘s Middags is er verplichte rust. Voor veel leiders een schrik, omdat de meeste kinderen er weinig voor voelen om naar bed te gaan midden op de dag. Er wordt daarom heel wat oogluikend toegestaan. Zolang ze maar op de kamer blijven, vinden de meeste leiders het best, zeker als ze de tijd aan rustige dingen besteden, zoals een brief naar huis schrijven of een boek lezen. Alle kinderen krijgen verplicht levertraan; voor de meeste kinderen een gruwel. De leiders en leidsters zijn 24 uur per dag beschikbaar, zeven dagen per week. Het blijken vermoeiende uren, ook al zijn de meeste kinderen heel makkelijk. Maar gaandeweg slaat toch de uitputting onder de leiders en leidsters toe. Men blijkt het werk enigszins te hebben onderschat. Gelukkig ziet het organiserend comité dat ook in en er komt er een uitbreiding van twintig personen.
Hans Galjaard houdt een dagboek bij in de maanden dat hij in Zweden verblijft. Hij schrijft onder andere: ‘Mijn pleegouders straalden veiligheid, rust en regelmaat uit. Ik noemde mijn pleegvader al heel gauw papa.’ De meeste kinderen gedragen zich door de bank genomen prima. Alleen enkele, wat oudere jongens, halen wel eens wat kattenkwaad uit. Rodts: ‘We moesten naar school maar op een goed moment meldden wij ons wel, maar vertrokken we ook meteen weer. We hadden daar geen zin in.’ Meer dan drie maanden na aankomst, komt er een einde aan het eerste kamp. Ouders en kinderen mogen zelf kiezen of ze naar huis gaan of naar een pleeggezin. Verreweg de meesten willen naar huis. Van de latere groepen ging de meerderheid juist wel naar een pleeggezin. Vanaf het najaar ging zelfs bijna iedereen, tenzij iemand ziek was of op basis van gedrag niet in aanmerking komt.
Mevrouw Kambier-Blok vertrekt op 9 mei 1945 samen met tweehonderd andere kinderen uit Venlo en Roermond in het vierde transport naar Engeland. ‘Ik kwam eerst in de ziekenboeg terecht en later ging het beter. We kregen veel kleren en lekker eten. Toen ik terug ging naar huis was ik bijgekomen en had ik ook rust in mijn hoofd.'
Jan Sintemaartensdijk moet even wennen als hij na het kamp naar een pleeggezin gaat. ‘Na de eerste moeilijke dagen ging het snel. Ik ging naar een Engelse school, samen met nog een Rotterdamse jongen. Wij werden er het middelpunt van de klas. Iedereen wilde met ons spelen. Als er bij een van de jongens een feestje was, werden wij altijd uitgenodigd.’
Gerard Rodts, die met de eerste reis mee gaat: ‘Ik wilde wel naar huis. Ik wilde ze thuis allemaal weer zien. Het was ook in Nederland weer vrede en ik was benieuwd hoe het daar was. Er waren ook veel kinderen die heimwee hadden.’
Laatste transporten
Een invloedrijke vakantie
Nog voor het einde van 1945 zijn alle kinderen van de eerste vijf transporten weer thuis. In 1946 gaan de uitzendingen in eerste instantie gewoon door, ook al is het aantal groepen inmiddels teruggebracht tot één per maand. De samenstelling van de groepen is ook anders geworden. In het begin bestaat ieder transport uit groepen van een bepaalde regio, eerst uit het zuiden en daarna uit het westen. Vanaf november zitten kinderen uit het hele land in de groepen door elkaar heen. Langzamerhand begint de noodzaak te verdwijnen. Op 12 juli 1946 vertrekt het laatste transport dat nog door de Nationale Commissie is georganiseerd.
Uit onderzoek bij terugkeer van de kinderen blijkt dat de meeste kinderen een aardige toename in gewicht hebben.
Voor de meeste oorlogskinderen heeft deze reis een behoorlijk betekenis gehad. Voor Jan Sintemaartensdijk is zijn verblijf in Engeland vermoedelijk bepalend geweest voor zijn beroepskeuze: hij werd leraar Engels en gaat nog regelmatig terug naar Engeland.
‘Ik zat daar op een bijzondere school. Het was de school voor de jongens van het koor van de kathedraal. ‘s Ochtends deden ze de gewone schoolvakken, ‘s middags oefenden ze. Dan hadden wij vrij. Soms gingen we aan het eind van de middag naar hen luisteren in de “evensong”. Ik had totaal geen verstand van zulk soort muziek, maar die hoge jongensstemmen klonken zo schitterend door de hoge gewelven van de gotische kathedraal, dat het me toch wat deed. Als ik nu in Engeland kom, kan ik het niet nalaten ergens naar zo’n koor te gaan luisteren. Als ik dan mijn ogen dicht doe, ben ik plots weer 12 jaar.’
Voor sommigen geldt zelfs dat ze tot de dag van vandaag nog contact hebben met hun pleeggezin. Galjaard: ‘Mijn vrouw en mijn kinderen spreken Zweeds en ik kom regelmatig in Zweden en ga dan naar mijn pleegvader. Ik vind het heerlijk dat mijn pleegvader met mijn kleinkind wegloopt en hem weer gaat uitleggen hoe mooi de Zweedse natuur is.’
Tekst en research: Yfke Nijland
Samenstelling en regie: Hein Hoffmann
Bronnen
ARCHIEFMATERIAAL
RVD
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid
Brits bioscoopjournaal
Hull Daily Mail
Literatuur
J. Sintemaartensdijk, De Bleekneusjes van 1945 (Boom; Amsterdam 2002). ISBN: 90 535 27 699
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: