Zeventien september 1974. Het is de derde dinsdag in september, Prinsjesdag in Nederland. Maar vandaag is het een andere Prinsjesdag dan anders. De koningin gaat niet in de Gouden koets maar in een auto naar de Ridderzaal, de route is anders dan normaal gesproken en op straat is er niets feestelijks te bespeuren. Alle ogen zijn namelijk gericht op de vijfhonderd meter verder gelegen Franse ambassade. Daar houden drie Japanse terroristen elf mensen gegijzeld. Juist op deze dinsdag vindt na honderd uur onderhandelen de ontknoping plaats.
Nazomerdag in Den Haag
Schoten in de Franse ambassade
Het is vrijdag dertien september 1974, achtentwintig minuten over vier, bij de politiealarmcentrale komt een telefoontje binnen. Een vrouw met een Frans accent vraagt de politie snel te komen naar de Franse ambassade op het Smidsplein, omdat daar ‘gekke Japanse mannen met pistolen rondlopen’.
Een kleine vier en een halve minuut na deze melding zit de 21-jarige agente Hanke Remmerswaal zwaargewond in het trappenhuis op de derde verdieping van het ambassadegebouw. Ze kan moeilijk ademen omdat de kogel, die door een onbekende man in haar rug is geschoten, haar long heeft doorboord. Een andere agent, die in zijn arm is geraakt, zit naast haar. Terwijl Remmerswaal door bloedverlies even bewusteloos raakt, rent de derde agent die betrokken is bij het vuurgevecht naar zijn patrouilleauto. Hij meldt om twee over half vijf aan de centrale: ‘Twee man neergeschoten in de Franse ambassade door een onbekende man. Ik heb hem in zijn klauw geschoten, assistentie. Over’. Deze vier en een halve minuut markeren het gewelddadige begin van de eerste grote gijzeling in de Nederlandse geschiedenis. De gijzeling van de Franse ambassade in Den Haag zal vier dagen en nachten duren en uiteindelijk, weliswaar zonder verder bloedvergieten, in de brandende hitte van het vliegveld van Damascus zeer onbevredigend eindigen.
Het is een prachtige nazomerdag. De agenten Piet Springer en Hanke Remmerswaal rijden in hun volkswagen Golf ambassadebewaking in Den Haag. Het is de eerste keer dat ze samenwerken. Remmerswaal rijdt. Hun dienst is pas een uur oud als de centrale meldt dat er problemen zijn bij de Franse ambassade en dat voorzichtigheid geboden is. Op het Smidsplein worden ze opgewacht door een jonge agent; Otto Koster. Met zijn drieën volgen ze een hevig transpirerende en gesticulerende Fransman naar de vierde verdieping. Pas op de tweede verdieping trekken ze hun pistolen, want dan wordt duidelijk dat diegene die zich boven verschuilt gewapend is. De Fransman maakt zich uit de voeten.
Achter de deur aan het eind van de kleine gang op de vierde verdieping horen de agenten gestommel. Piet Springer: “Otto Koster stond midden in de hal. Ik stond tegen de muur en Remmerswaal stond nog op de trap. Toen ging die deur open en kwam er een hand met pistool naar buiten en die begon gelijk te schieten, een keer of vijf.” Hanke Remmerswaal: “Het was heel angstig om in zo’n kleine ruimte schoten te horen. Je realiseert je dat hij eigenlijk niet kan missen en het enige wat ik op dat moment wilde, was wegwezen. Ik kon niet op hem schieten, voelde een blokkade. Ik wist dat ik hartstikke in gevaar was maar kon gewoon niet op hem schieten. Ik bleef maar denken: hij is ook een mens en ik schiet niet op hem. Daar schrok ik heel erg van. Toen heb ik me omgedraaid en wilde van de trap afspringen en op dat moment raakte hij me in mijn rug.”
Springer: “Zwaargewond strompelde Remmerswaal de trap af naar de derde verdieping en ging op de trap zitten waar ze even later gezelschap kreeg van Otto Koster, die een schot door de arm had gekregen. Toen kwam die man iets verder naar buiten en hij zag me staan. Ik denk dat hij verrast was dat ik daar nog stond en ik realiseerde me dat ik nu aan de beurt was. ‘Als ik hem nu niet uitschakel schiet hij me zeker dood’, dacht ik en laadde mijn pistool. Het was een oude FN 765, die dingen weigerden nogal eens en ik weet nog dat ik dacht ‘alsjeblieft weiger nu niet’ en toen drukte ik af. Ik kon de man niet missen, zijn arm was tien centimeter van me af. Ik zag dat ik hem raakte en toen ging de deur dicht. Ik ben naar beneden gegaan om Hanke en Otto te helpen en om hulp te roepen.”
Remmerswaal zat op de trap en had het benauwd: “De kogel was er in mijn rug ingegaan en er onder mijn borst uitgekomen, dwars door mijn long heen. Op dat moment voel je dat wel, maar de pijn viel eigenlijk wel mee. Ik bloedde heel erg. Toen Piet hulp ging halen ben ik even buiten westen geraak. Op dat moment realiseerde ik me dat ik er slecht aan toe was en dat deze situatie niet al te lang moest duren, anders zou ik het niet redden.”
Reactie van de ministerraad
Formatie van een beleidsteam
Op het Binnenhof, op hemelsbreed vijfhonderd meter van de ambassade af, bereikt het bericht van de gijzeling de ministerraad als ze in wekelijkse vergadering zitten. Snel wordt een beleidsteam geformeerd waarin de ministers Van Agt van Justitie, De Gaay Fortman van Binnenlandse Zaken en Van der Stoel van Buitenlandse Zaken zitten. Minister-President Den Uyl geeft leiding aan het team. “Het was de eerste gijzeling in Nederland en het enige dat we geregeld hadden was een crisiscentrum in het ministerie van Justitie,” zegt oud-minister Van Agt: “Het was een warrige, onduidelijke situatie. Zo was het crisiscentrum ingericht in de ministerskamer, maar de enige plek vanwaar met de gijzelnemers gecommuniceerd kon worden was vanuit de bibliotheek van het ministerie en dat was een heel eind lopen. Dus iedere keer als er contact met de Japanners was, kwam er een ambtenaar hollend en hijgend aanzetten en rende het hele zwikje door de hal naar de bibliotheek en dan werd daar een gesprek geïmproviseerd. Het was erg amateuristisch.”
Communicatieproblemen
Onderhandelaar Kondo
Om negen minuten over half vijf, tien minuten na het eerste telefoontje, wordt er vanuit de ambassade contact opgenomen met de alarmcentrale van de Haagse politie. De gijzelnemers maken zich bekend en leggen hun eisen op tafel. Het contact verloopt door taalproblemen aan beide kanten van de lijn even hilarisch als chaotisch.
De communicatie is vanaf het allereerste begin een groot probleem. Gijzelnemers en de leden van het beleidsteam verstaan elkaar niet en kunnen niet direct met elkaar praten. Alles moet via de secretaris van de Japanse ambassade gespeeld worden. DezeY. Kondo blijkt een talent voor onderhandelen te hebben en hij heeft ook een goed ontwikkeld psychologisch inzicht. Hij krijgt tijdens eindeloze gesprekken een goede indruk van de stemming in de ambassade en van de angsten van de gijzelnemers.
Kondo weet de gijzelnemers van diverse ultimatums af te praten. Van Agt: “Hij onderhandelde in het Japans en wij snapten er geen klap van. Die Japanner moest dan in het Engels doorgeven wat er verhandeld was en wat zullie gezegd hadden en wij enzovoorts, daar gingen wij dan weer op kauwen. Heel bizar.”
Het Japanse Rode Leger
Verkondigen wereldrevolutie
Uit het vreemde telefoongesprek tussen politie en ambassade werd duidelijk dat het hier om een actie van het Japanse Rode Leger ging. In de jaren ’70 bevond deze organisatie wat gewelddadigheid betreft op hetzelfde niveau als de Duitse Rote Armee Fraktion en de Italiaanse Rode Brigades. Het doel was het verwezenlijken van de wereldrevolutie, daarnaast was het omgooien van de Japanse regering een belangrijk doel. Het Rode Leger waarschuwde na de gijzeling in Den Haag ‘de kapitalisten van de wereld’: “Zolang jullie doorgaan met onderdrukken van onze revolutionaire kameraden en volkeren van de wereld, zal onze revolutionaire instelling en moreel, dat door deze operatie niet is uitgeput, ons leiden tot de bevrijding van alle onderdrukte volken van de wereld bereikt is.”
Acties in de jaren ’70 waren onder andere het kapen van twee Japanse vliegtuigen en een schip in de haven van Singapore. Maar het gewelddadige hoogtepunt vond in 1972 plaats, toen het leger 25 mensen in koelen bloede vermoordde en 75 anderen verwondde op vliegveld Lod in Israël. Over de bereidheid van de terroristen om ook in Den Haag geweld te gebruiken, bestaat na het neerschieten van de agenten geen twijfel. Het beleidsteam staat voor de moeilijke keuze hoe de gijzeling te beëindigen: vreedzaam of met geweld.
Overleg of inval
Eisen van de Japanners
De Japanners laten weten dat ze de vrijlating van het Rode Legerlid Furuya, die in de Franse gevangenis Santé zit, eisen. Op vrijdagmiddag heeft Max van der Stoel contact met zijn Franse ambtgenoot. Hij is teleurgesteld in de opstelling van de Fransen, zij willen niet met terroristen onderhandelen. Een bevrijdingsactie heeft de voorkeur van het Elysée. Om de Nederlandse ministers over te halen sturen zij een Franse gijzelingsdeskundige, Vergier, die al op vrijdagavond op Schiphol aankomt. Het beleidsteam komt na bestudering van de bouwtekeningen, tot het inzicht dat de kamer van de Franse Ambassadeur makkelijk verdedigd kan worden en dat elke bevrijdingspoging van buiten zal resulteren in de dood van alle gijzelaars. Ondanks dat blijft Vergier hameren op een inval.
Van Agt: “De belangrijkste gijzelaar was ambassadeur Senard. Deze man moest met de groots mogelijke zorg omringd worden; hem mocht niets overkomen. Stel je voor dat Senard om het leven zou komen, dat zou een diplomatieke ramp geweest zijn.” Van der Stoel: “Ik had het idee dat de Fransen de gijzelaars, inclusief hun eigen ambassadeur, al hadden opgegeven.” Maar na overleg tussen Den Uyl en de Franse president Giscard d’Estaing werd het idee van een inval verlaten en daarmee was het besluit genomen om te onderhandelen over de eisen van de terroristen. De eisen die de Japanners stellen zijn: vrijlating van Furuya, een volgetankte Franse Boeing 707 (inclusief bemanning), toestemming hun wapens aan boord te brengen en één miljoen dollar. In het beleidsteam worden de uitgangspunten besproken voor het vervolg van de gijzeling. Ze besluiten dat de onderhandelingen dienen om tijd te winnen, dat geen van de gijzelaars het land mag verlaten en dat de terroristen ongewapend het vliegtuig in moeten. Ook de geldeis stuit op veel bezwaar. De ministers voelen er niet veel voor om geld te verstrekken waarmee andere acties betaald zullen worden.
De volgende dagen is een constante uitwisseling van nieuwe eisen, standpunten, dreigementen en ultimatums. De pogingen van Kondo om tijd te winnen lijken succes te hebben. Op zondagavond landt een Franse Boeing 707 op Schiphol en een paar uur daarna worden twee Nederlandse secretaresses vrijgelaten. De Japanners stemmen toe dat er voedsel mag komen.
Uiteindelijk formuleren de ministers in de nacht van maandag op dinsdag het definitieve aanbod: uitwisseling van Furuya tegen alle gijzelaars, inleveren alle wapens op twee pistolen na, het beschikbaar stellen van een Frans toestel met bemanning en 300 duizend dollar. Gekozen is voor een vrije aftocht, wetende dat dit op een hoop kritiek van het buitenland zal stuiten. Aan de andere kant zou de dood van gijzelaars ook een storm van kritiek hebben losgemaakt.
“We bevonden ons in een chantage positie”, zegt Van der Stoel. Van Agt beaamt dit: “Het was een afgedwongen vernedering, maar het inwilligen van de eisen bleek een onmisbare voorwaarde te zijn om de zaak tot een goed einde te brengen. Immers, de ambassadeur en de anderen konden toch niet gegijzeld blijven?" Van der Stoel: "De gijzeling van de Franse ambassade heb ik tijdens de Molukse affaire telkens goed in het hoofd gehouden en ben naar aanleiding daarvan bewust geraakt dat je nooit concessies aan terroristen kan doen.”
De aangewezen vrijwiliger
High noon op het Korte Voorhout
“Wil je Japanners vliegen?” vraagt de chef vlieger Steinbacher van Transavia op zondag vijftien september aan Captain Pim Sierks. Frankrijk wil geen bemanning leveren en Transavia is de enige Nederlandse maatschappij die met een Boeing kan vliegen. Pim Sierks had aanvankelijk geen zin in deze klus: “De dag daarop zou ik naar New York vliegen en daar zou ik mijn platenverzameling aanvullen. Maar ik had eigenlijk geen keus, ik was een aangewezen vrijwilliger. De volgende dag werd ik gebeld met de vraag of ik naar Schiphol kon komen om die Franse Boeing te testen. Ik kreeg een Frans brevet in mijn handen geduwd en daarmee was de kous af voor de Rijksluchtvaartdienst: ik mocht met die kist vliegen.”
De volgende dag wordt Sierks gevraagd om naar Den Haag te komen. Op het ministerie van Justitie zijn het volledige beleidsteam en de onderhandelaar Kondo aanwezig. De onderhandelingen zitten volledig vast. De Nederlandse regering eist dat de Japanners ongewapend het vliegtuig binnengaan maar de Japanners weigeren hun pistolen af te geven. Pas als onderhandelaar Kondo aangeeft dat de Japanners tot het uiterste getergd zijn en dat het slechts een kwestie van tijd is voordat er doden zullen vallen geeft de Nederlandse regering ook hierin toe. En dat terwijl de Japanners blijven volharden in hun weigering te vertellen waar ze naartoe willen vliegen. Pim Sierks: “Maar ik moest dat vliegtuig vliegen en dan wil je wel weten waar je naartoe gaat. Je moet een vliegplan maken en berekenen hoeveel brandstof je meeneemt.”
“Dan ga ik wel naar die knapen toe,” zegt Sierks. Tien minuten later loopt hij over het Korte Voorhout naar de ambassade, met in zijn linkerhand zijn vliegbrevet. Het ‘High Noon-loopje’ noemt hij het zelf. Sierks neemt de trap naar de vierde etage waar hij zich kort met een van de gijzelaars onderhoudt. Sierks: “Ik zei tegen de Japanners: ‘Ik ben uw captain en ik ga uw vliegtuig vliegen maar ik wil wel weten waar we naar toe vliegen.’ Toen zij mij dat niet wilden vertellen zei ik: ‘Dan gaat de hele vlucht niet door.’ Uiteindelijk kwam het hoge woord eruit en bleek dat ze naar Aden, de hoofdstad van Zuid-Jemen, wilden. Ik bedankte en ging terug naar de vergadering op het ministerie. Alleen tegen Van der Stoel heb ik gezegd waar de vlucht heen ging. Vervolgens vroeg Den Uyl mij wanneer ik wilde vertrekken. Ik had berekend dat ik bij daglicht aan wilde komen omdat ik wilde zien waar ik ging landen dus ik bepaalde de vertrektijd op tien uur ’s avonds.”
Die avond vinden rond kwart voor negen de eerste tekenen van een op handen zijnde ontknoping van de eerste grote Nederlandse gijzeling plaats. Op de vierde etage is beweging te zien en er wordt licht ontstoken. Even later verlaten, na bijna honderd uur gevangenschap, de gijzelaars de ambassade om plaats te nemen in een bus van de mobiele eenheid. Twee gijzelaars die er lichamelijk slecht aan toe zijn, blijven in het ambassadegebouw achter. Ambassadeur Senard is de laatste die de ambassade verlaat: de handen geboeid. Buiten het zicht van de camera’s staat de bus voor de gijzelnemers te wachten en door de nacht klinken een aantal zware ploffen. Plotseling is er paniek, men denkt dat er geschoten wordt. Maar al snel wordt duidelijk dat de terroristen de ramen uit de bus slaan. Ze zijn bang voor een aanval met gas. De bus gaat op weg naar Schiphol waar Sierks en zijn bemanning in het restaurant een biefstukje zitten te eten. Aangeboden door de directeur van Transavia, John Block.
De vlucht naar Aden
‘Het luchtruim voor ons alleen’
Schiphol is in een fort veranderd. Geen vliegtuig mag landen of vertrekken. In de vertrek- en aankomsthal staan gewapende agenten en op de invalswegen staan pantservoertuigen. Vanuit zijn cockpit is Sierks getuige van de uitwisseling, Furuya wordt, samen met 300.000 dollar, geruild tegen de zes resterende gijzelaars. Hierna komt het viertal aan boord van de Boeing.
“Bij binnenkomst gaf alleen Furuya me een hand en toen iedereen binnen was, deed ik de deur dicht en vertrok. Het was eigenlijk een heel gewone vlucht. Alleen duwde een van die Japanners me een pistool in de nek en zei: ‘Als je naar het toilet moet, dan moet je het vragen.’ Toen heb ik gezegd, dat ik op deze manier niet kan werken. Je moet genoeg vrijheid hebben om dingen, zoals dat, te doen zonder toestemming te vragen. Als je met z’n zevenen op 33.000 voet zit dan wil je geen geharrewar. Daarna hebben ze ons niet meer lastiggevallen. Eigenlijk was het een hele mooie vlucht want we hadden het hele luchtruim voor onszelf. Ik kon in één lijn doorvliegen naar Griekenland. Boven de Alpen heb ik de rest van de bemanning verteld dat de bestemming Aden was.” Van de terroristen had Sierks geen last. Deze sliepen op een grote stapel Air France kussens in het gangpad. Hun pistolen lagen dan al gedemonteerd op tafel.
Als Sierks in de buurt van Aden komt vraagt hij via de radio toestemming om te landen. De toren wil weten waar hij vandaan komt en of hij passagiers of vracht vervoert.
Sierks: “Op dat moment pakte één van die Japanners mijn microfoon en schreeuwde dat ze van het Japanse Rode Leger waren en dat ze wilden landen.” Sierks krijgt geen toestemming om op Aden te landen. Als hij liegt dat hij nog maar voor twintig minuten brandstof heeft, mag hij landen. Op voorwaarde dat niemand het toestel verlaat en dat ze na tanken weer vertrekken. “Ik lichtte die Japanners in dat ze het toestel niet mochten verlaten,” zegt Sierks, “ze waren totaal gedesillusioneerd, doodmoe en werden nu niet geaccepteerd in het land waar ze ooit als terroristeninstructeur gewerkt hadden. Zij dachten dat ze met open armen ontvangen zouden worden. Toen dat niet gebeurde kwam één van die jongens naar me toe, gaf me zijn pistool en zei: ‘Captain, schiet me maar dood, dit is het einde van onze missie.’ Ik zei: ‘Doe dat lekker zelf achter in de wc’. Want daar had ik geen ervaring mee.”
Landing in Damascus
Afscheid van de Japanners
“Ik liep door de cabine en hoorde ze onderling praten maar verstond alleen de namen: Yasser Arafat en de PLO.” Sierks neemt contact op met van der Stoel en die zegt hem naar Damascus (Syrië) te vliegen maar, beveelt hem zo noordelijk mogelijk te vliegen zodat hij niet in Israëlische luchtruim terechtkomt. Als het toestel onderweg is krijgt de tijdelijk zaakgelastigde op de ambassade in Damascus, Pieter Feith, opdracht om uit te zoeken of de terroristen in Damascus mogen landen.
Feith dient een verzoek in bij het Syrische ministerie van Buitenlandse Zaken en een paar uur later krijgt hij een positieve reactie. Zelf vermoedt hij dat Assad, de vader van de huidige president van Syrië, de toestemming geeft om de internationale wereld te laten zien dat hij toenadering zoekt tot de westerse wereld.
Als het vliegtuig landt, duurt het nog enige uren voordat de vier gebroken Japanners het vliegtuig mogen verlaten. Sierks: “Toen ze weggingen, kreeg ik nog een zakmes van ze, met allerlei toeters en bellen, en de verzekering dat wanneer we hulp nodig hadden, waar ook ter wereld, zij ons zouden redden.”
Dollars in een kussensloop
Het ‘verdwenen’ geld
Vanaf het begin was duidelijk dat de Syriërs veel interesse hadden in de 300.000 dollar, die met een zeker nonchalance op een vliegtuigstoel was neergelegd. Omdat er in Nederland niet genoeg dollars in voorraad waren moest het geld bij Fort Knox besteld worden, in Nederland was het geld op het laatste moment uit de verpakking met grote stempels van Fort Knox omgepakt in kussenslopen.
In het vliegtuig ontstond de ongemakkelijke situatie, Feith en de Franse ambassadeur in Syrië, Petit, probeerden een Syrische kolonel op afstand te houden. Deze kolonel gaf aan dat hij het geld wel in bewaring zou nemen. Feith: “Het geld was eigenlijk door Nederland voorgeschoten. Ik zag het geld voornamelijk primair als een Franse verantwoordelijkheid. Het was betaald om de Franse ambassadeur vrij te krijgen, dus de schuldlast lag echt bij de Fransen. Samen met Petit kwam ik tot de conclusie dat we het geld, zowel fysiek als politiek, niet langs de Syriërs zouden krijgen. Daarom hebben we het in bewaring gegeven aan die Syrische kolonel op voorwaarde dat we het de volgende dag terug zouden krijgen. Petit heeft wel een reçu voor 300.000 dollar aan Sierks gegeven waarmee hij nogmaals Franse verantwoordelijkheid voor het geld bevestigde. De volgende ochtend stond ik op het vliegveld om het geld in ontvangst te nemen, maar er was niemand. De man had een AV-dag, anderen waren naar het strand of waren niet in goede gezondheid. Maar dat gebeurt wel vaker in het diplomatieke verkeer. Op een gegeven moment moest ik mijn conclusies trekken en het laten gaan. Sierks moest terug naar Nederland want de koningin stond te wachten op Soestdijk.
Vanaf dat moment heb ik geprobeerd om het geld terug te krijgen van de Syriërs.
Driehonderdduizend dollar is een grote som geld, maar in de betrekking tussen landen valt het wel mee. Je zou denken dat Syrië er alles aan zou doen om de betrekkingen te verbeteren en dat ze het niet zouden laten afspringen op drie ton maar ik denk dat ze zich verplicht voelden om het geld door te sluizen aan de Palestijnse organisaties, die de bewaring van de Japanse terroristen overnamen.”
Een miezerige afloop
‘C’est ne pas elegance’
De afwikkeling van het geld heeft jaren geduurd, pas in 1981 komt het tot een oplossing.
Besloten wordt dat de Fransen 300.000 dollar terugbetalen minus 400.000 franc voor de kosten voor de huur van het vliegtuig. Omgerekend betekent dit dat de Nederlandse regering een derde van het geld nooit heeft teruggezien. “C'est ne pas elegance,” zegt Van Agt over het compromis. Ook de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Van der Stoel heeft er geen goed woord voor over. ‘Miezerig’ noemt Van der Stoel de oplossing: “Wij hadden ze ook de kosten in rekening kunnen brengen voor alle politie overuren bij de ambassade. Het enige is dat de Franse president Giscard d’Estaing gedaan heeft is Den Uyl bedanken voor het oplossen van de zaak.”
De vier Japanners verdwenen, na het verlaten van het vliegtuig uit het zicht. Maar het Rode Leger zet zijn criminele werkzaamheden voort. De organisatie is de volgende decennia betrokken bij diverse acties. Pas in de jaren ’90 wordt de leider Hurao Wako gearresteerd en in Japan voor de rechter geleid.
Van der Stoel verwijt de Fransen dat ze niet daadkrachtig hebben opgetreden: “De terroristen waren helemaal murw, ze hadden hun wapens ingeleverd en ze hadden dus zonder enig gevaar ingerekend kunnen worden. Als de Fransen zich beter hadden opgesteld, had de gijzeling beëindigd kunnen worden met de arrestatie van de terroristen en de directe teruggave van het geld.”
Research: Judith Amsenga, Yfke Nijland
Regie en tekst: Hein Hoffmann
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: