Het Amerikaanse doel
De VS als ideaal
‘Waarom wil niet iedereen leven zoals bij ons in de VS’, verzucht sergeant Bennett Sims tegen verslaggever Thomas Erdbrink van de NRC. Zijn legeronderdeel is net het Iraakse Tikrit binnengetrokken, de geboorteplaats van Saddam Hussein. Het is 15 april 2003, het enorme standbeeld van Saddam in de hoofdstad Bagdad is een paar dagen eerder van zijn sokkel getrokken. Het had ook 15 augustus 1945 kunnen zijn. De grootvader van Sims staat op het punt aan te meren in Yokohama, de grootste havenstad van het zojuist verslagen Japan.
Van jongs af aan heeft Sims gehoord dat zijn geboorteland het beste ter wereld is. Zo was er in het bioscoopjournaal ‘March of Time’ van voorjaar 1940 een uitgebreide reportage te zien naar aanleiding van een groot overheidsrapport over de jeugd van Amerika. De 21 miljoen jongeren tussen de 16 en 24 jaar ‘genieten meer vrijheid, zijn gezonder en gelukkiger dan in welk ander land ter wereld’ galmt de bronzen commentaarstem. En: ‘Zij zijn de erfgenamen van die Amerikaanse traditie van een briljant en democratisch volk.’ Het is dus niet verbazingwekkend dat opa Sims in Japan aankomt met de gedachte dat hij er heil gaat brengen. Welk heil, dat is al eerder door zijn superieuren bedacht.
Slechts een paar weken na de Japanse aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor, eind 1942, heeft president Roosevelt een commissie ingesteld die voorstellen moet doen voor na-oorlogs beleid in vijandelijk gebied. De plannen voor ‘regime-change’ worden voor het eerst geopenbaard in het Duitse Potsdam, na afloop van de Tweede Wereldoorlog in Europa. De geallieerde leiders Truman, Churchill en Stalin komen daar in juli 1945 bijeen om de toekomst van de wereld te bespreken. In de Overeenkomst van Potsdam staat dat Japan volledig moet worden ontwapend en dat er een representatieve vorm van bestuur moet komen.
Enkele weken na de Japanse capitulatie van 15 augustus komt het Witte Huis met een verder uitgewerkt plan. Er moet algemeen kiesrecht komen, ook voor vrouwen. De economie moet worden geliberaliseerd, vakbonden kunnen vrij worden opgericht en de macht van grote concerns moet worden gebroken. Feodale verhoudingen op het platteland moeten verdwijnen. Het onderwijs moet drastisch worden hervormd. En natuurlijk komt er vrijheid van meningsuiting, in woord en geschrift. Dat is nodig om ‘te verzekeren dat Japan nooit meer een bedreiging zal vormen voor de Verenigde Staten noch voor de vrede en veiligheid van de wereld.’
SCAP Douglas MacArthur
Amerikaanse shogun
Supreme Commander for the Allied Powers, ofwel SCAP, dat is de titel van de Amerikaanse generaal Douglas MacArthur als hij eind augustus landt op de militaire basis Atsugi bij Yokohama. Eerder voerde de generaal het opperbevel over de Amerikaanse troepen in de Stille Oceaan. In zijn kielzog volgen zo’n 430.000 man geallieerde troepen, voor het overgrote deel Amerikanen. In tegenstelling tot Duitsland, dat na de Tweede Wereldoorlog wordt verdeeld in verschillende bezettingszones, valt Japan geheel onder Amerikaans gezag. De SCAP heeft een adviesraad waarin alle geallieerde machten zitting hebben, maar in de praktijk doet MacArthur wat hem goed dunkt. Aartsconservatief en diep christelijk, wil hij met een bijna messianistische ijver Japan grondig veranderen in een betrouwbare bondgenoot voor de Verenigde Staten.
‘Door MacArthur werd het ons voor het eerst duidelijk dat er nog hogere wezens bestonden dan de keizer’, aldus Shojiro Matsuo. Hij is in 1945 een piepjonge leraar –17 jaar – op een middelbare meisjesschool. De ‘Amerikaanse Shogun’ wordt de generaal ook wel genoemd, naar de vroegere Japanse krijgsheren. MacArthur regeert, maar wel indirect. Het is de Japanse regering die vanaf het begin van de bezetting de vele nieuwe wetten uitvaardigt, goedgekeurd bovendien door het parlement. Een direct bestuur door Amerikaanse militairen wordt als een te groot risico gezien. De bevolking zou dan in opstand kunnen komen tegen de bezetters. Regering en parlement zijn, met uitzondering van de hoogste functionarissen, dezelfde als die aan het einde van de oorlog.
Na de verkiezingen van april 1946 komt er een echte volksvertegenwoordiging. Maar dan nog blijft de Amerikaanse bezetter op de achtergrond de touwtjes in handen houden. Er zijn inmiddels duizenden Amerikaanse ambtenaren in Japan aangekomen die in dienst van de SCAP de hervormingen sturen en controleren. Er is een afdeling voor elke sector van de economie, er is er een voor onderwijs, voor informatievoorziening, voor gezondheidszorg, voor financiën. SCAP wordt een term die niet alleen MacArthur aanduidt, maar de hele bezettingsorganisatie. Het is in feite Washington in miniatuur, compleet met de onderlinge rivaliteit die alle overheidsinstanties kenmerkt.
De positie van de keizer
Schuld zonder boete
Naast regering en parlement blijft ook keizer Hirohito zitten. Opnieuw omdat de Amerikanen bang zijn voor verzet vanuit de Japanse bevolking. Volgens een traditie die zijn onderdanen inmiddels decennialang was ingeprent, was de Japanse keizer een rechtstreekse afstammeling van de goden. Hij was bovendien in rechte lijn verbonden met de schepper van de Japanse natie, die al meer dan 2500 jaar bestond. De oorlog was in zijn naam gevoerd, het Japanse volk moest zich letterlijk voor hem opofferen. Dat is verleden tijd, zo redeneren de bezettingsautoriteiten. De keizer is vanaf nu geen godenzoon meer en dus, zo is de conclusie, is hij ook niet verantwoordelijk voor de Japanse oorlogshandelingen. Of dat ook werkelijk zo is, daarover voeren historici tot op heden debatten. In ieder geval moet Hirohito publiekelijk verklaren dat hij niet van de goden afstamt. Hij is eerder uit eigen beweging al de moderne tijd ingestapt door zelf, via de radio, de capitulatie bekend te maken.
Tot dat moment heeft geen enkele gewone Japanner de stem van de keizer gehoord, laat staan hem in eigen persoon gezien. De verering voor zijn persoon verdwijnt niet van de ene op de andere dag. Op nieuwjaarsdag 1946 bijvoorbeeld komen vele gezinnen naar het plein dat grenst aan de poort van het keizerlijk paleis in Tokio. In hun mooiste traditionele kleding maken ze een diepe buiging in de richting van het paleis.
Zowel de keizer als de bezettingsautoriteiten beseffen dat er meer moet gebeuren dan een enkele verklaring. Hirohito begint in 1946 aan een hele serie rondreizen, met de uitdrukkelijke bedoeling contact te maken met zijn volk. Het Japanse bioscoopjournaal is er regelmatig bij en legt vast hoe ongemakkelijk men in het begin tegenover elkaar staat. Gaandeweg krijgt de stijve en formele Hirohito, gekleed als gewone burger in een bijna sjofel westers pak, het praten met ‘gewone’ mensen enigermate onder de knie. Veel van zijn onderdanen worden ook minder onderdanig, getuige de geringere diepte van de buigingen.
Daarnaast begint op 3 mei 1946 de eerste zitting van het Tokio Tribunaal, waar diegenen worden berecht die wel als de officiële oorlogsmisdadigers zijn aangemerkt. Er worden zeven doodvonnissen uitgesproken, tegen onder meer premier en generaal Hideki Tojo, die als loyale dienaar elke verantwoordelijkheid van de keizer ontkent. Niet alle Japanners geloven de voorstelling van zaken waarbij Hirohito eigenlijk niet meer is dan het slachtoffer van oorlogszuchtige politici. Op bijeenkomsten van nieuw opgerichte politieke partijen, met name de communistische, wordt de keizer openlijk aangeklaagd. Toch is later vooral het beeld van keizerlijke onschuld blijven bestaan. Het kwam ook wel goed uit. Als de keizer, als opperste vertegenwoordiger van het volk, onschuldig was, dan was het Japanse volk toch ook onschuldig?
Democratie van bovenaf
Hervormingen
Yoshio Suda herinnert het zich als eerste: ‘Weet je nog, meester Shinozaki? Die was een hele strenge militair, maar toen de oorlog was afgelopen, veranderde hij op slag en begon ie te praten over “democratie” en “het recht van het individu” en meer van die termen.’ Ze moeten er een beetje besmuikt om lachen, de drie mannen die in een klein stadje ten noorden van Tokio opgroeiden en nu praten over de na-oorlogse periode. Ze zijn twaalf jaar als de oorlog eindigt en ze zien met de komst van de Amerikaanse soldaten alles om zich heen veranderen. Hun sterkste herinneringen hebben te maken met eten: de chocolade en de kauwgom die ze krijgen van de soldaten; de etensresten die worden weggegooid door diezelfde soldaten en die ze ook eten, tegen het verbod van hun ouders in. De honger is te groot. Dat is in heel Japan het geval.
Veertien jaar oorlogsinspanning, te beginnen met de verovering van Mantsjoerije in 1931, hebben het land en de bevolking totaal uitgeput. De geallieerde bombardementen die in het voorjaar van 1945 beginnen, leggen hele delen van de grote steden in puin. De twee atoombommen op Hiroshima en Nagasaki zijn het einde. Gelatenheid is de voornaamste reactie van de Japanners op de aankondiging van de capitulatie. Daarna volgt bij velen opluchting. Opluchting dat het eindelijk voorbij is en opluchting omdat de bezettingstroepen niet zulke duivels zijn als de bevolking eerder is voorgespiegeld.
De vele hervormingen die SCAP al in de eerste maanden van de bezetting doorvoert, worden met schijnbare overtuiging omarmd. Politieke partijen bloeien op, vakbonden schieten als paddestoelen uit de grond. Kranten en tijdschriften worden in aantal en verscheidenheid alleen nog belemmerd door de papierschaarste.
Eind 1945 is er een nieuwe kieswet. Kandidaten voor de verkiezingen kunnen radiozendtijd krijgen. Er melden zich bij de Japanse omroep meer dan tweeduizend mannen en vrouwen. Allemaal hopen ze op één van de 464 zetels in de Diet, het Japanse parlement. En allemaal hopen ze ook de toekomst van hun land mede te bepalen, al is het dan voorlopig nog onder toezicht van de bezetter. De nieuwe Japanse grondwet die op 3 mei 1947 van kracht wordt is er een goed voorbeeld van.
Officieel hebben regering en parlement maanden gediscussieerd over de vervanging van de Meiji-grondwet van 1890, waarna een nieuwe grondwet met bijna unanieme stemmen in november 1946 wordt aangenomen. Achter de schermen is deze grondwet vrijwel volledig door een groep ambtenaren van SCAP geschreven, al is alle mogelijke moeite gedaan dit te verhullen. De basisprincipes zijn geheel in overeenstemming met de richtlijnen die het Witte Huis eind augustus 1945 al had opgesteld. Het meest bijzondere artikel in de grondwet is nummer 9, bedacht door ‘onderkoning’ MacArthur zelf. Er staat in dat het Japanse volk ‘het recht op oorlogsvoering voor altijd opgeeft, evenals de dreiging of het gebruik van geweld als middel om internationale conflicten op te lossen.’ Een volgende paragraaf bevestigt nadrukkelijk dat de Japanse staat daarmee ook afziet van een leger, vloot en luchtmacht. In de loop van de jaren zijn er de nodige amendementen op de grondwet gekomen, maar de principes zijn tot aan 2003 onveranderd.
Het zwarten van de schoolboekjes
Democratisering van het onderwijs
Het Japans heeft er een speciale uitdrukking voor: ‘suminuru’, ofwel het zwart maken van de vooroorlogse schoolboekjes. Zowel op de lagere als de middelbare scholen worden al direct na de capitulatie hele schoolklassen gezet aan het met penseel en zwarte inkt (het toen nog gebruikelijke schrijfgerei) onleesbaar maken van bepaalde passages in hun boekjes.
Leraar Shojiro Matsuo weet nog dat er richtlijnen kwamen van het ministerie van Onderwijs: ‘Eigenlijk kwamen de richtlijnen niet van het ministerie, maar van de afdeling Onderwijs en Informatie van de Bezettingsautoriteit.’ Het zwarten wordt met de hele klas gedaan, anders is de kans op fouten te groot. Soms worden er bladzijden aan elkaar geplakt, of helemaal verwijderd. Matsuo krijgt als jongste leraar de opdracht de grote en dikke boeken, zoals atlassen, te verbranden op de binnenplaats van de school. ‘De atlas klopte toch niet meer. Sachalin ging terug naar de Sovjet-Unie, Korea werd onafhankelijk, Mantsoerije ging terug naar China, Taiwan ook – de atlas was onbruikbaar.’
Er is één boek dat Matsuo achterhoudt, tegen de richtlijnen in. Hij heeft het altijd bewaard. Het bevat gedichten van alle keizers die Japan volgens de traditie heeft gekend, 2500 jaar cultuur. Volgens de bezettingsautoriteiten is die 2500 jaar een mythe die een verderfelijke invloed heeft gehad op de Japanse geest. Matsuo wil dat niet zomaar aannemen.
Openhartig vertelt hij ook over de moeite die het hem en zijn collega's kost om de democratie te doorgronden en ‘democratisch’ les te geven. Dat komt ook naar voren in de verhalen van de Amerikaanse ambtenaren wier taak het is in elke regio scholen te controleren. Soms is hun werk eenvoudig: nagaan of het kleine altaartje is verwijderd dat elke school bij de ingang had staan en dat was gewijd aan de keizer. De leerlingen moesten er bij binnenkomst een diepe buiging voor maken. Veel vaker is hun taak lastig: uitleggen hoe je leerlingen zelf kan laten nadenken en toch de discipline in de klas handhaven.
In de loop van 1946 komen er nieuwe schoolboeken, met titels als ‘Democratie voor jongens en meisjes’. Het voorwoord van dit boek stelt dat Japan weer snel kan toetreden tot de wereldgemeenschap als het zich houdt aan de voorwaarden van Potsdam. Maar, zo gaat het verder: ‘zelfs zonder de eisen van de geallieerden toont de geschiedenis van de mensheid aan dat democratie het dichtst bij de ware aard van de mens komt.’ Leraar Matsuo herinnert zich ook dat er in 1947 een speciale editie uitkomt van de nieuwe grondwet. Daarvan worden er maar liefst 20 miljoen gedrukt, geen enkel Japans huishouden hoeft zonder te zitten. En toch blijft het moeilijk. Matsuo: ‘Zelf verantwoordelijkheid nemen, dat was het moeilijkste van de democratie. Bij ons was altijd alles van bovenaf gekomen, alle macht en verantwoordelijkheid. Nu moest het opeens van onderaf, een verschil tussen dag en nacht. Veel mensen konden dat niet aan, dat was destijds echt een sociaal probleem.’
Watergolf, honkbal en all that jazz
De Amerikaanse cultuur
De kapperszaak is er nog altijd, in de hoofdstraat van het stadje Menuma, even ten noorden van Tokio. Het nichtje van Yoshio Suda zwaait er nu de scepter, maar zijn moeder is ermee gestart, al voor de Tweede Wereldoorlog. Ze leerde hoe je permanent moest zetten, al kon ze toen weinig met die kennis. Krullen, dat was on-Japans en dus verderfelijk in het van militarisme en zelfverheerlijking vergeven Japan van eind jaren dertig. Suda herinnert zich zelfs een liedje dat tegen de permanent ageerde. Na de oorlog is het op slag anders. Vanaf zonsopgang staan de vrouwen in de rij bij de kapperszaak van mevrouw Suda. Ze willen allemaal permanent. Zijn moeder verdient er zoveel mee dat ze in de jaren vijftig de buitenlandse studie van haar zoon kan bekostigen.
Suda was dan wel door ouderen gewaarschuwd voor de ‘duivels met blauwe ogen en rood haar’, hij heeft eigenlijk alleen maar positieve associaties met Amerika en de Amerikanen. Zijn schoolvriendje Tatsuro Iwase trekt een vies gezicht als hij terugdenkt aan de toen nog onbekende lichaamsgeur van de Amerikaanse soldaten; Yoshio Suda glimlacht juist verzaligd bij de herinnering aan ‘de geur van Amerika’. Zoals bijna alle Japanse jongetjes na de oorlog, spelen ze urenlang honkbal, met stukken hout en door moeders gemaakte ballen en werphandschoenen. Net als de krullen is deze bij uitstek Amerikaanse sport aan het eind van de jaren dertig in de ban gedaan, om na de oorlog populairder dan ooit te worden. Honkbalwedstrijden geven Japanners van alle leeftijden het gevoel dat het leven weer ‘normaal’ is geworden.
Het Amerikaanse bioscoopjournaal ‘March of Time’ constateert zelfgenoegzaam: ‘In hun poging om werkelijk democratisch te worden, apen de Japanners vol ernst alles na dat lijkt op Amerika.’ Het is de makers niet echt kwalijk te nemen. Voor de Amerikaanse bezetter lijkt het op het eerste gezicht of Japanners alles dat zij meebrengen mooi en goed vinden. Van sport tot speelfilm, van muziek tot mode.
‘Ik had niet gedacht dat de Amerikaanse soldaten zo slim en vrolijk zouden zijn’, zegt ook zangeres Peggy Hayama. Ze is aan het einde van de oorlog net iets ouder dan Yoshio Suda, zestien jaar. Ook zij heeft verhalen gehoord over ‘boze wildemannen, die biefstuk eten in plaats van vis’. Ze woont met haar ouders in Tokio, hun huis is wonder boven wonder blijven staan. Peggy raakt verslingerd aan Amerikaanse muziek. In de bioscoop zit ze met een boekje op schoot te kijken naar films met Bing Crosby en Frank Sinatra. Ze schrijft de teksten van de liedjes op en ze ruilt haar droom van operazangeres in tegen die van jazzdiva. Ze gaat optreden in de clubs voor Amerikaanse soldaten, tot grote woede van haar vader. Die blijft de Amerikanen zien als vijand en ervaart het als een schande dat zijn dochter voor hen optreedt. Moeder Hayama heeft meer begrip en is ook praktischer. Peggy komt na een optreden altijd terug met zaken als een gebraden kip. Dat is direct na de oorlog een groot goed.
Panpan
Troostmeisjes voor de GI’s
Een Japans bioscoopjournaal uit het vroege voorjaar van 1946 waarschuwt voor zwarte handel. Chocolade en sigaretten, die zijn alleen bestemd voor de bezetters en mogen niet worden verkocht of weggegeven. In het licht van de diepe armoede van de meeste Japanners, heeft de materiële rijkdom van de bezetters een grote aantrekkingskracht. ‘Vlak na de oorlog had je al voor een stuk zeep de beschikking over het lichaam van een vrouw’, vertelt de nu 86-jarige Shigeru Tai, ‘je kan het je nu eigenlijk niet meer voorstellen.’ Hij is tot haar dood de rechterhand van Miki Sawade, een Japanse adellijke dame die begin 1948 een weeshuis opricht voor Japans-Amerikaanse halfbloed kinderen.
Aanleiding is een gebeurtenis van een jaar eerder. Tijdens een treinreis valt uit het bagagerek een pakketje op de schoot van mevrouw Sawade. Het blijkt een dode baby te zijn, met onmiskenbaar een donkere vader. Geruchten over kinderen die te vondeling worden gelegd zijn talrijk, maar niemand weet er het fijne van. De Japanse vrouwen die omgaan met Amerikaanse soldaten krijgen wel snel een eigen naam. Panpan worden ze genoemd, of nachtvlinders of, wat minder poëtisch, prostituees.
In eerste instantie worden de panpans geronseld door het Japanse ministerie van Binnenlandse Zaken. In de oorlog heeft dat ministerie de zorg gehad over de bordelen voor Japanse soldaten. Zij regelden de troostmeisjes, altijd van buitenlandse herkomst. Vaak uit Korea, soms van verder weg, zoals uit het veroverde Nederlands-Indië. Met het einde van de oorlog in zicht, bedenken slimme ambtenaren op het ministerie dat Amerikaanse soldaten vermoedelijk dezelfde behoeftes hebben als Japanse mannen. Om te voorkomen dat ze aan het verkrachten slaan, kunnen we het beter zelf organiseren, zo is de redenering. Er worden advertenties gezet die vrouwen oproepen zich te melden om ‘hun lichaam ten dienste van het vaderland te stellen’. Nog geen week na de capitulatie, de eerste bezettingstroepen hebben Tokio nog niet bereikt, zijn er meer dan 1300 vrouwen in dienst van de R.A.A., de Recreation and Amusement Association.
Het systeem blijkt te werken. Een kort bezoek aan de R.A.A. kost een soldaat het equivalent van een half pakje sigaretten. Er wordt zeer veel gebruik van gemaakt. Verkrachtingen zijn er, maar minder dan kan worden verwacht met een invasie van tienduizenden soldaten. Toch wordt de RAA begin 1946 opgeheven. Het aantal geslachtsziektes is dusdanig opgelopen dat de bezettingsautoriteit deze vorm van staatsbordelen niet langer verantwoord acht. De panpan verdwijnt natuurlijk niet. Ze wordt bijna een symbool voor na-oorlogs Japan. De vrouw in de nacht, krullend haar, hoge hakken, chique kleren, een sigaret in de mond. Zij is de armoede ontstegen door zich ten volle over te leveren aan de bezetter.
Geheime censuur
Geen ‘verbroedering’
Het is 10 september 1945. Een van de eerste richtlijnen die de SCAP uitvaardigt garandeert ‘de vrijheid van meningsuiting en drukpers’. Maar dat is relatief: ergens in Tokio staat een groot gebouw, het Kaikan gebouw, waar op hoogtijdagen meer dan vijfduizend mensen werken. Het ruikt er naar sigaren en soms is er bier. Hier is de afdeling censuur van de SCAP gevestigd. Dat er zo’n afdeling bestaat, valt onder de lijst verboden onderwerpen. Censuur wordt in eerste instantie noodzakelijk geacht om de veiligheid van de troepen te garanderen. De Japanners mogen niet worden opgehitst tegen hun voormalige vijand. Al snel is duidelijk dat niemand dat van plan is. Maar de censuur blijft, er werken al flink wat ambtenaren en die kunnen niet zomaar op straat worden gezet.
In de eerste na-oorlogse jaren moet elke publicatie door hen worden goedgekeurd. In een willekeurige maand betekent dat de controle van zo'n 26.000 krantenartikelen, 3.800 persberichten, 23.000 radioscripts, 57.000 nieuwsuitzendingen, 4.000 tijdschriftpublicaties en 1.800 boeken en pamfletten. En dan zijn er nog de losse gevallen zoals de cabaretier die in april 1946 een liedje maakt met regels als: ‘Met chocolade en kauwgum is het makkelijk Japanse vrouwen te verleiden’ en ‘Iedereen praat over democratie, maar hoe kunnen we democratie hebben met twee keizers?’ Met die grap overtreedt de cabaretier alle regels. De censuur schrijft voor dat er geen kritiek mag zijn op de democratie, niet op MacArthur, en evenmin op de keizer.
De lijst van verboden onderwerpen is lang en aan verandering onderhevig. Er staat onder meer ‘verbroedering’ op, en dat verwijst naar verhoudingen tussen GI’s en Japanse vrouwen. ‘We mochten niet schrijven over de bordelen van de R.A.A. en al helemaal niet over echte liefdes’, aldus Sozo Matsuura. Hij werkt als redacteur bij een van de grote Japanse uitgeverijen. Regelmatig reist hij naar het Kaikan gebouw om er manuscripten in te leveren. ‘Binnen enkele dagen kon ik ze weer komen ophalen en dan was er aangegeven welke passages niet mochten, ze deden het heel snel.’ Matsuura is verwonderd dat in zijn ogen grote auteurs zich zonder morren neerleggen bij veranderingen in hun werk. Tegelijk begrijpt hij het ook wel: ‘Voordat de Amerikanen hier kwamen kenden we al censuur. Dat werd gedaan door het ministerie van Binnenlandse Zaken en dat was heel streng. Als je in hun ogen een fout maakte, dan was het geen kwestie van schrappen, nee, je werd gearresteerd. Dus over de censuur van de bezetters maakten we ons niet zo druk.’ Daar staat tegenover dat de Japanse censuur openlijk is: stukken tekst worden letterlijk zwart gemaakt en de lezer weet dus dat er is geschrapt. De Amerikaanse censuur blijft geheim.
De omslag
Koude Oorlog
Er worden grote hervormingen in de economie doorgevoerd. Op het platteland verdwijnen de feodale eigendoms-verhoudingen. De industriële productie was tijdens de oorlog geheel in handen van enkele grote concerns, de zogenaamde zaibatsu's. De SCAP verbiedt deze conglomeraten, een aantal leiders wordt als oorlogsmisdadiger berecht. De vakbonden krijgen ruim baan en daar maken werknemers dankbaar gebruik van. Elke beroepsgroep richt zijn eigen vakbond op, tot de ‘dansmeisjes’ van nachtclubs aan toe. En dan heeft elke vakbonden ook nog een eigen politieke kleur. Met name de uit de illegaliteit herrezen communisten zijn heel erg actief op dit vlak. Het jaar 1945 is nog niet voorbij of er worden al demonstraties gehouden en stakingen georganiseerd.
Binnen de SCAP is er veel discussie over de mate waarin dit soort activiteit moet worden toegestaan. De meer conservatieve ambtenaren zijn oprecht verbaasd over de populariteit van de communisten in Japan. Ze realiseren zich niet dat die partij zich voor de oorlog als een van de weinigen heeft gekeerd tegen het militarisme en dus ‘schone handen’ heeft. Veel Amerikaanse ambtenaren komen echter uit de hoek van de ‘New Deal’. Ze zijn doordrenkt met idealen over een verlichte overheid en zorgen voor progressieve Japanse wetgeving op economisch terrein. De arbeidsvoorwaardenwet van 1947 is er een schoolvoorbeeld van.
Op het moment dat deze wet van kracht wordt, is er op straat een veel verdergaande radicalisering merkbaar. Die wordt mede veroorzaakt door het nog altijd grote gebrek aan van alles en nog wat, in de eerste plaats betaalbaar eten. Amerikaanse voedselleveranties verlichten de nood, maar niet genoeg. Werknemers eisen hogere salarissen, de overheid en de bedrijven weigeren. Vanuit de vakbond voor spoorwegpersoneel wordt voor het eerst opgeroepen tot een algemene staking. Gekozen wordt voor 1 februari 1947. Het ziet er naar uit dat meer dan 3 miljoen mensen het werk gaan neerleggen. Dan grijpt MacArthur persoonlijk in. Tot dan toe heeft hij als conservatief het vertrouwen behouden in zijn ambtenaren, van wie hij wel weet dat ze progressiever zijn dan hij. Nu is voor hem de maat vol. Hij zegt ‘het gebruik van zo’n dodelijk sociaal wapen’ niet te zullen accepteren. De stakingsleiders geven schoorvoetend toe en blazen alles af. Het is voor iedereen duidelijk dat er een grens is aan de door de Amerikanen gegeven democratie.
In de wereld buiten Japan wordt het ook killer. Amerika en de Sovjet-Unie zijn niet langer bondgenoten. Op het vasteland van Azië dreigt China in het communistische kamp te komen. De sociale wetgeving van Japan wordt langzaam terug gedraaid. In de zomer van 1948 ontneemt MacArthur bijvoorbeeld werknemers bij de overheid het recht op staking. Tegen 1949 is er sprake van een ‘rode zuivering’. Leden van radicale vakbonden worden zonder veel omhaal op straat gezet. De Japanse communistische partij volgt de weg van veel van haar west-Europese evenknieën: van grote populariteit naar de marge van de samenleving.
‘Democratie’ verliest haar glans, ook bij de ambtenaren van SCAP. Zeker na het uitbreken van de oorlog in Korea, eind juni 1950, is het voor de Amerikaanse bezetters belangrijker dat Japan een betrouwbare bondgenoot is dan dat het land voldoet aan de idealen die in 1945 zijn bedacht.
Slot
Een oceaan en kamikaze
Na het tekenen van een vredesverdrag in september 1951, krijgt Japan op 28 september 1952 zijn soevereiniteit terug, met een enkele uitzondering. Er blijft een kleine Amerikaanse bezettingsmacht gestationeerd op het eiland Okinawa. De Verenigde Staten willen verzekerd zijn van een eigen strategische basis in de Stille Oceaan. Helemaal vertrouwen doen ze Japan toch niet. In een van de films die het Amerikaanse leger laat maken voor de soldaten die dienst doen in de bezettingsmacht wordt dat aldus verwoord: ‘We blijven in de buurt, want we nemen geen risico meer. We hebben een gok genomen met Japan. We dachten dat zesduizend mijl oceaan ons bescherming zou bieden tegen gevaarlijke ideeën.
We hebben de gok verloren. Bijna elke Amerikaanse familie heeft er met levens voor betaald. Onthoudt dat de oceaan ons niet beschermt, onthoudt waarom we hier zijn’. In beeld zien we de lijken van Amerikaanse soldaten aanspoelen, ergens op een strand aan de Stille Oceaan. Wie nu naar deze film uit 1946 kijkt, ontkomt er bijna niet aan er een extra beeld bij te denken: dat van de instortende WTC-torens op 11 september 2001. De na-oorlogse Amerikaanse retoriek heeft een bijna verrassende actualiteit.
Japanners van boven de zestig herkennen weer een andere retoriek: die van het dictatoriale Irak of, dichter bij huis, Noord Korea. ‘Die schrille stem van de officiële aankondigingen’, zegt Kazuo Kobayashi, ‘ik versta het niet, maar de klank is dezelfde als destijds in Japan.’ De drie schooljongens weten het nog heel goed: kamikaze voor de keizer, dat was een verheven doel. En dus kunnen ze niet de draak steken met de mannen die de vliegtuigen tegen de WTC-torens te pletter lieten vliegen. ‘Kinderen zijn beïnvloedbaar. Ik deed nog wel niet mee aan de oorlog, maar ik kan me wel inleven in dat zelfmoordterrorisme’, zegt Tatsuro Iwase. ‘De macht van de opvoeding is beangstigend’, concluderen ze alledrie.
Research en tekst: Gerda Jansen Hendriks, in samenwerking met Chako Bellamy, Tokio
Our Job in Japan
Instructiefilm voor Amerikaanse soldaten
In Our Job in Japan doemt keer op keer een afbeelding van hersenen op die het hele beeld vult. De hersenen staan voor de geïndoctrineerde geest van de Japanner. Een sonore, Amerikaanse commentaarstem legt uit: ‘Het Japanse brein is ons probleem. Deze hersenen zijn, net als de onze, in staat goede dingen te doen [in beeld verschijnt een foto van een oudere Japanse man in wat een christelijke kerk lijkt] maar ook slechte [in beeld een foto van een Japanse soldaat die een knielende, blonde soldaat onthoofd], afhankelijk van de ideeën die erin gestopt zijn.’
Dat er met die Japanse ideeën nu, vlak na de oorlog, nog iets flink mis is, maakt de rest van het filmpje vol beelden van oorlog en dood duidelijk. Alleen met hulp van Amerika zal de Japanner weer een beschaafd en vredelievend mens kunnen worden, zo is de boodschap. Het filmpje eindigt toepasselijk: ‘We zijn hier om de Japanners duidelijk te maken dat het tijd is hun verstand te gaan gebruiken - op een moderne, beschaafde manier. Dát is onze taak in Japan.’
Our Job in Japan is een Amerikaanse overheidsfilm uit 1945, gemaakt in opdracht van het War Department. De film moest Amerikaanse soldaten in de bezettingsmacht van Japan voorlichten over hun taak.
Omdat de SCAP niet helemaal tevreden was over de eerste versie van het filmpje, werd er begin 1946 een tweede aangeleverd. De eerste Our Job schilderde Japanners teveel af als meedogenloze soldaten, als gevaarlijke en onbetrouwbare onmensen zelfs. De tweede versie, van begin 1946, werd daarom aangevuld met vrolijke, alledaagse beelden van GI’s die kennismaken met de lokale bevolking. We zien beelden van vriendelijk lachende soldaten die, met woordenboek in de hand, een praatje proberen te maken met Japanse vrouwen; een soldaat die met een Japans jongetje een Amerikaans stripboek leest; en een hele stoet in kimono geklede meisjes die soldaten een boeketje bloemen aanbieden. Ondertussen laat de commentaarstem ons weten dat deze welwillende mensen binnen de kortste keren zullen inzien dat The American Way, die van democratie, gelijkheid en vrijheid, een veel betere is dan de Japanse.
Beeldarchief
In de reportage is gebruik gemaakt van Amerikaanse overheidsfilms die bewaard worden in de National Archives in Washington. Het gaat onder meer om de films ‘Our Job in Japan’ en ‘The road to democracy’. Daarnaast zitten er in de reportage veel kleurenopnames die gemaakt zijn in opdracht van het leger, maar die niet zijn verwerkt in te vertonen films.
Er is tevens gebruik gemaakt van afleveringen het onafhankelijke bioscoopjournaal ‘March of Time’ en van het Japanse bioscoopjournaal ‘Nippon News’, tegenwoordig in beheer bij NHK, de Japanse staatsomroep. Met name in Nippon News is een klassiek trekje van de Amerikaanse censuur terug te zien. Filmmakers wordt namelijk al snel op het hart gedrukt om geen Amerikaanse bezettingstroepen meer te filmen. Alles moet weer zo ‘gewoon’ mogelijk ogen – en daar horen geen Amerikaanse soldaten bij. In de eerste paar maanden na de oorlog zien we nog GI’s op stap in de uitgaanswijk Ginza in Tokio, we zien ze het verkeer regelen, hun kampementen opzetten. Vanaf 1946 ziet de Japanse bioscoopbezoeker op het witte doek nauwelijks meer Amerikaanse soldaten.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: