Aanval op Irak
Twaalf jaar na de eerste Golfoorlog trekken de VS, Groot-Brittannië en Australië opnieuw ten strijde tegen Irak. Ditmaal om definitief af te rekenen met het regime in Bagdad, om het land te ontwapenen en bovenal om Saddam Hoessein te verjagen. Net als in 1991 gaan beelden van de oorlog de hele wereld over. Maar welke invloed hebben die beelden eigenlijk? Andere Tijden praatte met Philip Taylor, hoogleraar aan de universiteit van Leeds, gespecialiseerd in oorlogspropaganda.
Golfoorlog 1991
Propaganda
Correspondenten die verslag doen van het verloop van een oorlog, kennen we sinds de Krimoorlog van halverwege de negentiende eeuw. Sinds die tijd is er veel veranderd in de verslaggeving. Is anderhalve eeuw geleden een geschreven verslag nog het hoogst haalbare, de eerste dagen van de huidige Golfoorlog brengen ons beelden, gemaakt tijdens het oprukken van tanks door de woestijn in het zuiden van Irak. De beelden komen van de zogenaamde ‘TankCam’, een soort on-board camera zoals die in de autosport gebruikelijk is, waardoor de kijker meebeleeft met welke snelheid de tanks de zandduinen doorkruisen in hun opmars naar Bagdad. Ook het uitzenden van live oorlogsbeelden, zoals die van de gevechten rond de zuidelijke stad Umm Qasr, is nog niet eerder vertoond.
Maar waarom worden deze beelden getoond? Laten we teruggaan naar de Golfoorlog van 1991. De noviteit van die vorige Golfoorlog waren de precisiebombardementen. Het moest het voorbeeld van een ‘schone’ oorlog worden. Het Amerikaanse ministerie van Defensie was er alles aan gelegen te voorkomen dat Irak de VS en de coalitie konden beschuldigen van het bombarderen van burgerdoelen. Briefings van het opperbevel van de oorlog werden ware mediagebeurtenissen. Wie herinnert zich niet het ironische commentaar van generaal Schwarzkopf bij de beelden van een bom die op een brug valt, terwijl we enkele seconden eerder nog een auto door het beeld en over diezelfde brug zagen rijden. Clean en schoon. Burgers werden gespaard, slechts militaire doelen werden getroffen. Zo voorkwam het Pentagon dat het publiek zich tegen de oorlog zou keren.
Professor Taylor zit in de studio van de universiteit van Leeds. Hij verrichtte onderzoek naar de beelden die tijdens de Golfoorlog van 1991 werden uitgezonden. De journalisten die verslag deden van die oorlog waren aangewezen op een ‘pool’, waarin ze de beelden die ter beschikking werden gesteld moesten delen. Maar die beelden maakten de media niet zelf, die beelden stelde het Amerikaanse militaire apparaat ter beschikking. Het Pentagon controleerde en regisseerde daarmee de beelden die wereld ingestuurd werden; het waren haar beelden. Het enige tegenwicht boden die journalisten die in Bagdad hadden mogen blijven en daar beelden maakten. Het Irakese regime had bedacht dat ze de publieke opinie in de VS zou beïnvloeden wanneer westerse journalisten vanuit Bagdad, vanuit het hart van de bombardementen, verslag deden. Zo zouden ze een grote afkeer van de oorlog onder het publiek veroorzaken, waardoor ze de leiders van de coalitie dwongen de oorlog op te geven. En daarom deed een klein clubje journalisten verslag, onder strikte regie van de Irakese begeleiders die ze naar de voor Irak juiste plaatsen leidden. Alleen, de beelden vanuit Bagdad leken inderdaad aan te tonen dat de geallieerden voornamelijk militaire doelen troffen en burgerdoelen spaarden.
Al Amiriya
Militaire en burgerdoelen
Totdat in de nacht van 13 februari 1991 een schuilkelder van burgers bleek te zijn geraakt. Twee lasergestuurde bommen troffen een burgerschuilkelder in Al Amiriya in het westen van Bagdad. Honderden burgers zochten hier beschutting tegen de bombardementen en een groot deel was levend verbrand. De Amerikaanse leiding benadrukte aan alle kanten dat het niet de bedoeling was burgerdoelen te treffen, dat het hier ging om een militaire commandobunker en dat ze niet wist waarom zoveel burgers zich in de bunker hadden bevonden. Taylor: ‘De Irakezen realiseerden zich meteen dat ze een propagandabom in handen hadden. De begeleiders dreven alle aanwezige journalisten uit het Al-Rashid hotel in een bus en reden hen naar Amiriya. Ze mochten die dag alles opnemen en zeggen wat ze wilden, alle censuur was die dag opgeheven’. Dit resulteerde in de meest gruwelijke beelden van verkoolde vrouwen en kinderen. Precies wat de Irakezen wilden: dit zou het Amerikaanse publiek tonen hoe barbaars het bewind in Washington D.C. was. Maar hadden die beelden invloed? Volgens Taylor zijn er aanwijzingen dat het invloed heeft gehad op degenen die de te bombarderen doelen bepaalden, omdat ze dachten dat de steun voor de oorlog zou afnemen, precies zoals Saddam het bedoelde. Maar zij hadden het mis en het resultaat was niet zoals Irak het verwachtte. ‘Mensen realiseren zich dat er in een oorlog doden vallen. Dat hoeven ze niet op tv te zien. De steun voor de oorlog hield aan op zo’n 70 tot 80% in de VS, Groot-Brittannië en in de meeste van de 28 landen van de coalitie. Maar de militairen vreesden dat het publiek zich van de oorlog zou afwenden, zoals ze dachten dat dat ook in Vietnam was gebeurd’, aldus Taylor.
De mythe van Vietnam
Verlies in de huiskamer of op het slagveld?
Lange tijd was de gangbare opvatting geweest dat Amerika de oorlog in Vietnam verloor in de huiskamer en niet op het slagveld. De beelden van stervende Amerikaanse soldaten en het harde optreden tegen de burgerbevolking in Vietnam zou de publieke opinie in de VS hebben beïnvloed en de steun voor de oorlog zo sterk hebben doen afnemen dat Washington zich gedwongen zag de oorlog op te geven. ‘Dat soort beelden begon in 1965 binnen te komen en vanaf 1968 werden dat er steeds meer. De VS voerden oorlog in Vietnam tot ze hun troepen terugtrokken in 1973. Dat is langer dan de Amerikaanse betrokkenheid in de Tweede Wereldoorlog. Het gaat er bij mij niet in dat de VS die oorlog hadden kunnen voeren met een sterk vijandige pers. Vergeet niet: Nixon werd nog in 1972 herkozen als president, terwijl hij eerder had beloofd de oorlog te beëindigen, maar die juist uitbreidde naar Laos en Cambodja. Ik geloof domweg niet dat die oorlog werd verloren door toedoen van de media’. Volgens Taylor bleef de steun voor de oorlog in Vietnam bestaan, ondanks de beelden op televisie. In een eerdere aflevering van Andere Tijden ontkrachtte de Amerikaanse hoogleraar Daniel Hallin de mythe ook (Andere Tijden 23 april 2000).
Highway of Death
Toch de mythe
Toch blijft de mythe in stand. Ook tijdens de Golfoorlog van 1991. Hoewel eerder was gebleken dat de beelden van het Al Amiriya-drama de steun aan de oorlog niet hadden verminderd, hielden de Amerikanen er wel rekening mee dat het alsnog kon gebeuren. Tegen het einde van de oorlog werden beelden getoond van een totaal aan flarden geschoten konvooi van het Irakese leger op de snelweg van Koeweit-stad naar Basra. ‘Het was een militair konvooi dat zich terugtrok, niet een konvooi dat zich overgaf. Maar doordat er zoveel gestolen auto’s uit Koeweit tussen zaten, leek het op een burger konvooi en leek het zoveel erger’, zo zegt Taylor. De beelden werden vertoond twee of drie dagen nadat het gebeurde. Volgens Taylor was Washington in de tussentijd gewaarschuwd dat het een kwestie van tijd was eer er beelden van een slachting op een snelweg op tv zouden verschijnen. ‘Vergeet niet dat degenen die de Golfoorlog leidden, veteranen waren uit de Vietnamoorlog’, zegt Taylor. ‘Er zijn aanwijzingen dat President Bush sr. en Chef-staf Colin Powell de opmars toen tot staan hebben gebracht, terwijl generaal Schwarzkopf over de grens achter de Irakezen aan wilde. Mensen vragen nu wel eens: “waarom is het karwei in 1991 niet afgemaakt?” De vrees wat die tv-beelden zouden doen met de publieke opinie helpt verklaren waarom het karwei toen niet is afgemaakt. In de huidige crisis zijn ze die klus aan het afmaken’.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: