De Golfcrisis
Het is alweer twaalf en een half jaar geleden dat Saddam Hoessein, op 2 augustus 1990, Koeweit binnenviel. De directe aanleiding voor de inval was de Irakese beschuldiging dat Koeweit olie stal uit een olieveld op de grens van beide landen en dit niet langer tolereerde. Irak was erg geïnteresseerd in het rijke welvarende oliestaatje en vooral in de strategische toegang die dit land had tot de Perzische Golf. De wereld reageerde geschokt. In een eerste reactie riepen de Verenigde Staten op Irak langs diplomatieke weg tot de orde te roepen.
Op het moment van de inval was er in Nederland slechts één minister van het kabinet aanwezig, Koos Andriessen de minister van Economische Zaken. Hij ‘regeerde’ het land in zijn eentje vanuit een hotel op de Hoge Veluwe. De overige ministers waren, het was immers midden in de zomer, op vakantie in het buitenland. Nederland en de andere landen van de West-Europese Unie (WEU) namen een aantal politieke en economische stappen. Ze kondigden een embargo af op de invoer van olie uit Irak en Koeweit. Ook werd de wapenuitvoer naar Irak en de militaire samenwerking met het land opgeschort. Andriessen tekende de boycot namens Nederland. Eigenlijk waren er hiervoor drie handtekeningen van drie verschillende ministers nodig, maar omdat er haast bij was zette hij de drie handtekeningen zelf.
De Muur was in augustus 1990 nog maar driekwart jaar gevallen en dit was de eerste grote crisis na de Koude Oorlog. Het in rustig vaarwater verblijvende Nederland werd geconfronteerd met de vraag wat het moest doen met betrekking tot de Golfcrisis.
Het was de vraag of het zou komen tot een militaire actie in de Golf. Maar toen de Veiligheidsraad instemde met een embargo tegen Irak, dat desnoods met geweld mocht worden afgedwongen, en de VS de druk op de bondgenoten opvoerden, werd duidelijk dat ook Nederland waarschijnlijk militair betrokken zou raken bij het Golfconflict.
Nu, in 2003, zijn de vragen rond een Nederlandse militaire bijdrage weer actueel. Ook nu is er sprake van een dreigende oorlog met Irak, en wederom is de druk van de Verenigde Staten groot. Wat moet Nederland doen? En op welke wijze zou dit moeten geschieden? En in welke mate? Het zijn de vragen die twaalf jaar geleden voor een hoop commotie zorgden. De discussies leidden tot conflicten tussen de PvdA en het CDA, tussen de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie, binnen de krijgsmacht en binnen de fracties zelf.
Naar de Golf?
De Pieter Florisz en de Witte de With
In de Kamer was men het erover eens dat er iets moest gebeuren. Nederland zou zijn steentje bij moeten dragen in het bezweren van de Golfcrisis. Relus ter Beek (PvdA) was ten tijde van de inval van Irak in Koeweit minister van Defensie. Hij gaf vanaf zijn vakantieadres in Spanje, enkele dagen na de inval, de Koninklijke marine alvast de opdracht de mogelijkheden voor een Nederlandse maritieme bijdrage uit te werken. Voorop stond dát Nederland iets zou bijdragen. Ter Beek: ‘Buitenlandse Zaken heeft zich vanaf het begin af aan op het standpunt gesteld dat Nederland bereid was en moest zijn om in welke vorm dan ook een militaire bijdrage te leveren. Defensie heeft vanaf het begin gezegd dat ze ook voor deelname waren, maar dan onder VN-vlag, en op basis daarvan zijn wij ook bereid wel iets te doen, maar dan moet de commandostructuur vaststaan.’ Het was wel belangrijk dat er zo weinig mogelijk risico’s aan de deelname verbonden werden.
In de kabinetsvergadering van 13 augustus werd besloten twee fregatten van de marine naar de Golf te sturen. Hans van den Broek (CDA), destijds minister van Buitenlandse Zaken, en minister Ter Beek waren net terug van vakantie. Het was de bedoeling dat de Nederlandse bijdrage in de Golf van defensieve aard zou zijn. Maar er waren nog een aantal onduidelijkheden.
De fregatten zouden moeten toezien op de naleving van het embargo. Maar de precieze taakstelling en commandovoering in het operatiegebied waren op dat moment nog onbekend. Al varende zouden er besluiten worden genomen. Tegen zijn zin, zegt Ter Beek nu, omdat dit veel te onduidelijk was en het dus problemen zou geven. Eén van deze problemen was de vraag in welk verband de fregatten naar de Golf zouden gaan. Onder de vlag van de WEU, de VN of de VS? De NAVO was het meest logisch geweest maar kwam hiervoor niet in aanmerking omdat dit bondgenootschap toen nog niet buiten het eigen verdragsgebied opereerde.
De marine zelf wilde zich graag bij de Amerikanen en de Britten aansluiten en had hierover contact met hen. ‘Ik was voor de Amerikanen, die hadden alles. Uiteindelijk werd het toch de WEU en daarmee kwamen we onder Frans commando. Maar het bleef gedoe: de Fransen waren boos op ons dat we Amerikaans georiënteerd waren’, aldus Jhr. Herpert Van Foreest, destijds bevelhebber der zeestrijdkrachten.
Op 20 augustus vertrokken de twee fregatten Pieter Florisz en de Witte de With onder de vlag van de WEU naar de Golf. De Marine was trots dat ze iets konden bijdragen. Maar al snel deed zich een probleem voor. Een handelsembargo afdwingen was iets wat de Marine nog nooit gedaan had. ‘We hadden geen idee hoe dat moest, het was niet ons dagelijks werk. We hebben reders zoals Nedlloyd te hulp geroepen; hen gevraagd naar welke papieren we moesten vragen, naar welke lading en hoe je die vinden kan’, aldus Van Foreest.
De fregatten bleven vier maanden in de Golf. Eind december werden ze afgelost door de Philips van Almonde, de Jacob van Heemskerck en het bevoorradingsschip Zuiderkruis.
Problemen met de stationering
F-16’s
Begin september 1990 kreeg de Golfcrisis een nieuwe wending. Ondanks de afkondiging van vergaande sancties zag het er niet naar uit dat Irak ook maar een duimbreed zou toegeven en daarom verhoogden de VS de druk op de bondgenoten. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, James Baker, vroeg de bondgenoten grondtroepen naar het Golfgebied te sturen. Alleen van de VS waren die namelijk ter plekke.
Nederland was het er over eens dàt er op de oproep moest worden gereageerd. De vraag was echter: hoe? Buitenlandse Zaken wilde graag grondtroepen sturen. Voor minister van Defensie Ter Beek was juist dit een moeilijk punt: ‘We hadden te maken met een aantal praktische problemen, namelijk dat de gevechtseenheden aan Nederlandse kant voornamelijk bestonden uit dienstplichtigen (...) en we kenden bovendien de regel dat dienstplichtigen niet tegen hun wil uitgezonden zouden kunnen worden voor operaties buiten het NAVO-gebied.’ Van Foreest: ‘Ik dacht dat we gewoon te laf waren om meer militairen in te zetten, dat met name de PvdA daar niet aan wilde. Nu begrijp ik dat het anders lag: dat de krijgsmacht gewoon niet meer te bieden had. De landmacht had alleen dienstplichtigen en de anderen of te laat waren of niet meer mochten, omdat het anders scheve ogen zou geven.’
Buitenlandse Zaken had voor het probleem wel begrip, maar bleef toch aandringen. Ter Beek was voorzichtig: ‘Voor mij waren militairen geen anonieme begrippen zoals een fregat of taakgroep of een squadron of een bataljon. Nee, ik bleef daar voortdurend mensen van vlees en bloed achter zien’, zo zegt hij nu. Het probleem kwam voort uit de verschillen tussen de verantwoordelijkheden tussen Buitenlandse Zaken en Defensie. De eerste is verantwoordelijk voor het Nederlandse buitenlandse beleid, de verhoudingen met de bondgenoten en de positie van Nederland binnen de internationale gemeenschap. ‘Showing the flag’ is hierbij erg belangrijk: het maakt niet uit wat je bijdraagt, àls je maar bijdraagt. Defensie is voorzichtiger met het uitzenden van mensen, omdat ze verantwoordelijk is voor het leven van haar personeel.
Het resultaat was dat er naar andere mogelijkheden dan het sturen van grondtroepen moest worden gezocht. Het volgende plan was om Orions (verkenningsvliegtuigen van de marine) en F-16’s (jachtvliegtuigen van de Luchtmacht) naar de Golf te sturen. De mogelijkheden hiervoor werden onderzocht. Chef defensiestaf Peter Graaff pleitte voor het sturen van F-16’s. Die zouden eventuele schendingen van het embargo door de lucht tegen kunnen gaan. Het plan om Orions te sturen werd verworpen. Deze waren namelijk van de marine en die had al een bijdrage geleverd. De luchtmacht was nu aan de beurt. Buitenlandse Zaken was erg enthousiast over het plan F-16’s in te zetten. Nederland zou hiermee te kennen geven dat ze bereid waren wat meer te doen.
Ook de luchtmacht was erg enthousiast over het feit dat ze waarschijnlijk een bijdrage mochten leveren. Dit had deels te maken met de nieuwe Defensienota waar het ministerie van Defensie aan werkte. De vraag was wat de taak van het leger zou worden nu de Koude Oorlog ten einde was. Het Nederlandse leger was jarenlang ingesteld geweest op een mogelijke oorlog met Rusland. Het was zeker niet voorbereid op een woestijnoorlog. Dit leidde tot spanningen binnen de krijgsmacht. Alledrie de krijgsmachtdelen, de landmacht, de luchtmacht en de marine, wilden elk het minste inleveren bij de bezuinigingen die er aan zaten te komen. Alledrie wilden ze zich zo goed mogelijk profileren en waren daarom blij wanneer ze iets in de Golfcrisis bij konden dragen.
Op 18 september, de ochtend van Prinsjesdag, besloten Van den Broek en Ter Beek de F-16’s te sturen en om ze in Turkije te stationeren. Er deed zich echter wederom een probleem voor. De Turkse minister van Buitenlandse Zaken liet weten dat buitenlandse gevechtsvliegtuigen helemaal niet nodig waren. Het land was boos, omdat er niet van tevoren met hen was overlegd. Maar waar moesten die F-16’s dan heen? Want het stond buiten kijf dat ze moesten gaan. Minister Van den Broek ging vervolgens op zoek naar een nieuwe locatie. Vanaf dit moment begon het geleur met de F-16’s. Van den Broek bleef maar nieuwe landen opperen voor een mogelijke stationering, maar zonder resultaat. Journalist Wio Joustra grapte hierover: ‘Ze komen rechtstreeks uit de zomervakantiegids van Holland International!’
Het aanbod van Nederland van F-16’s kwam eigenlijk veel te laat. Alle landen waren voor het overgrote deel al voorzien.
Ook na het afgekondigen van een luchtembargo op 26 september ging Turkije niet overstag. De F-16’s konden dus nergens terecht. Ter Beek was van mening dat de bemanning van de F-16’s niet langer in onzekerheid kon worden gelaten. Maar Van den Broek hield vol en vroeg hem nog even de tijd te gunnen. Ter Beek ging hiermee maar wilde snel uitsluitsel; hij was het gedoe zat. Op 10 oktober had de Nederlandse ambassade in Washington goed nieuws: de VS hadden een land gevonden voor de de F-16’s. Oman. Dit was de laatste kans om de vliegtuigen ergens kwijt te kunnen. Kort daarop vertrok een groepje topdiplomaten voor de geheime missie-‘O’ naar Oman om daar de Omanitische sultan te overreden te F-16’s te herbergen. Deze geheime missie bleef in Oman echter niet geheim. Toen de hoge heren uit Nederland op het vliegveld arriveerden stond er een Omanitische filmploeg klaar, met camera’s in de aanslag.
De Nederlandse delegatie had een persoonlijke brief van premier Ruud Lubbers bij zich om aan de sultan te overhandigen. ‘Een wat klein uitgevallen officier begon de brief aandachtig te lezen. Ergens halverwege de eerste bladzijde dommelde de militair in een hazenslaapje. Meteen daarna kwam een bediende met een wierookvat binnen als traditioneel teken dat het gesprek beëindigd was’, aldus Ter Beek in zijn boek. Oman wilde de F-16’s niet hebben. Ze hadden er al meer dan genoeg. Boudewijn van Eenennaam was een van de diplomaten die naar Oman werd gestuurd: ‘Het was een missie om te kijken of we daar onze bijdrage konden leveren aan de resolutie van de VN. Dat is op zichzelf niet altijd raak. We hebben gekeken of het daar kon en het kon niet. Toen zijn we weer teruggaan en we hebben dat gerapporteerd.’ De geheime missie werd een compleet fiasco en de delegatie was binnen een etmaal weer terug in Nederland. Het Amerikaanse lobbywerk bleek niets te hebben uitgehaald. Het plan was mislukt en de F-16’s bleven uiteindelijk aan de grond...
Na de mislukte uitzending van F-16’s werd de zogenaamde ‘Golfclub’ opgericht. Deze zou bestaan uit ambtenaren van Buitenlandse Zaken, Algemene Zaken en Defensie onder leiding van Boudewijn van Eenennaam. De besluitvorming over nieuwe bijdragen van Nederland moest anders aangepakt worden en gaandeweg zou de ‘Golfclub’ een centrale rol gaan spelen in de beleidsvorming.
De oorlog
Patriots
Omdat Irak nog steeds niet van plan was Koeweit te verlaten werd het tijd voor nieuwe maatregelen. Eind november nam de Veiligheidsraad een nieuwe resolutie aan. Er werd een ultimatum gesteld en die zou van cruciale betekenis blijken te zijn. Irak kreeg tot 15 januari de tijd om zich terug te trekken uit Koeweit. Als dit na de vastgestelde datum niet gebeurd was, zou er met ‘alle noodzakelijke middelen’ een einde worden gemaakt aan de bezetting. ‘Met deze resolutie hadden de Verenigde Staten hun bemiddeling in het Golfconflict in feite opgegeven’, aldus Ter Beek in zijn boek. De kans was groot dat het op een oorlog uit zou lopen.
In Nederland moest er een beslissing worden genomen nu er een oorlog dreigde. De eensgezindheid die er was geweest ten tijde van de uitzending van de fregatten begon scheuren te vertonen. Er ontstond een verwijdering tussen de twee regeringspartijen, de PvdA en het CDA. De PvdA vond dat Nederland pas na het verstrijken van het ultimatum een besluit zou kunnen nemen over deelname aan de oorlog. Het CDA vond echter dat dit al eerder kon en was voor een offensieve deelname. De PvdA was het hier niet mee eens en wilde langer zoeken naar vreedzame oplossingen. Van den Broek was van mening dat het de hoogste tijd was dat Nederland een besluit over de inzet van gevechtseenheden nam. Hij vond dat de PvdA een slappe houding aannam.
Toch werden er nieuwe stappen ondernomen. Op 12 januari besloot het kabinet, na het mislukte F-16-verhaal, Patriots (anti-vliegtuig-raketten die vanaf de grond worden gelanceerd) naar Turkije te zenden. Dit besluit werd genomen na een verzoek van de NAVO. De luchtmacht kwam eindelijk toch nog aan haar trekken. Half januari werden de jongens van het Patriotsquadron uitgezwaaid vanaf door hun vrouwen en familie en vertrokken ze naar de Golf. De fregatten zouden in de Golf blijven, ook als het uit zou lopen op een oorlog met Irak.
Toen op 15 januari 1991 het ultimatum verstreek had Saddam Hoessein nog geen aanstalten gemaakt om zich terug te trekken. De dag erna brak de oorlog uit en zouden er wekenlang bombardementen plaatsvinden op Irakese stellingen. Deze operatie zou bekend worden onder de naam Desert Storm. Later volgde er ook nog een grondoffensief. Saddam Hoessein probeerde wraak te nemen door scudraketten op Israël en Saoedi-Arabië af te schieten.
De eerste scudraket op Israël werd afgevuurd op 18 januari. Op een nieuwjaarsborrel vroeg Van den Broek aan Lubbers of het misschien een idee zou zijn Patriots aan Israël aan te bieden. Diezelfde avond bracht Lubbers in een tv-interview naar buiten dat hij het sturen van Patriots naar Israël ‘voorstelbaar’ achtte. Hier waren echter nog geen besluiten over genomen en de uitspraak veroorzaakte een rel in de Kamer. Intussen had Van den Broek, zonder medeweten van Ter Beek, Van Eenennaam opgedragen te bellen met de Israëlische Ambassade om in strikte vertrouwelijkheid aan de Israëlische regering te vragen of ze behoefte hadden aan de luchtafweerraketten van Nederland. Het bleef echter geen geheim en de volgende dag verklaarde de Israëlische ambassadeur voor de pers welk aanbod hij gekregen had van Nederland. Israël was wel geïnteresseerd in de Patriots maar wilde geen gebruik maken van het aanbod omdat ze geen buitenlandse soldaten wilde toelaten. Nederland wilde echter niet leveren zonder soldaten.
Een conflict tussen Buitenlandse Zaken en Defensie was onvermijdelijk door de solo-actie van Van den Broek. Ter Beek was woedend dat Van den Broek zonder zijn medeweten Patriots aan Israël had aangeboden. ‘Ik had er schoon genoeg van dat Hans elke keer zat te drammen en deed alsof de ‘grote politiek’ bij hem hoorde en alleen de ‘bouten en moeren’ mijn afdeling waren. Ik sloot mijn uitbarsting af met: “Het zit me tot hier”.’ Van den Broek: ‘Er was een woedend telefoontje van Ter Beek die van niks wist. We hadden dat van tevoren moeten zeggen. Nou, in ieder geval voelde Ter Beek zich zeer gepasseerd dat Buitenlandse Zaken dat op eigen initiatief had gedaan zonder hem te raadplegen. Ik heb toen in latere fase niet alleen maar mijn excuses tegenover hem aangeboden, maar ook op zijn verzoek tegenover de voltallige vaste kamercommissie voor Buitenlandse Zaken en Defensie.’
Omdat Nederland geen Patriots wilde sturen zonder soldaten, ging Israël uiteindelijk overstag. Nadat Van den Broek op 29 januari in Washington had gesproken met de Amerikaanse minister van Defensie Dick Cheney kwam er een officieel Israëlisch verzoek. De Patriots zouden gaan en de opzet van het CDA was geslaagd.
Als Nederland echt Patriots naar Israël wilde sturen moest er echter nog wel een probleem opgelost worden. De Patriots van Nederland waren van een verouderd model en niet geschikt om Irakese scudraketten neer te schieten. In 1988 was er al gepraat over een nieuwe Patriotversie, maar in 1991 had Nederland die nog steeds niet. Nederland had Israël iets aangeboden wat het eigenlijk niet had en dat was natuurlijk een blamage. Uiteindelijk werd er afgesproken dat Nederland de beschikking kon krijgen over nieuwe Patriots uit de VS, deze gingen half februari naar Israël.
Wapenstilstand
Het einde van de oorlog
In februari bleek Irak aan de verliezende hand. Het Irakese leger had zware verliezen geleden en er brak paniek uit. Saddam Hoessein liet uit wraak de oliebronnen van Koeweit in brand steken, wat een enorme natuurramp betekende. Maar Irak kon geen kant meer op. Saddam Hoessein had waarschijnlijk nooit verwacht dat de VS met zoveel succes de wereld opinie achter zich zouden krijgen en een heel leger op de been zouden brengen om Koeweit te bevrijden. Uiteindelijk gaf het land zich over en werd eind februari de wapenstilstand getekend.
De militaire bijdrage van Nederland aan de oorlog tegen Irak kan niet echt indrukwekkend genoemd worden. Een paar fregatten, her en der een soldaatje, een F-16-squadron dat te laat werd aangeboden en waar geen plaats meer voor was en Patriots die geen scudraketten uit de lucht bleken te kunnen schieten. ‘Showing the flag’, dat was het zo ongeveer wel. Maar Nederland had wel meegedaan en dat was waar het voornamelijk om ging.
Tekst: Anne-Marie van Meel
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: