‘Ik denk dat de VS geïnteresseerd zijn in stabiliteit in de regio, omdat iedere verstoring daarvan zijn weerslag heeft op de rol van de VS als enige supermacht’. Aan het woord is Charles Cogan, eind jaren zeventig, begin jaren tachtig hoofd van de sectie Midden-Oosten van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA. Het belang van de VS bij de golfregio is in een aantal elementen onder te verdelen. Natuurlijk tellen de enorme olievoorraden mee. Voor het voortbestaan van de VS is het belangrijk dat de constante aanvoer van olie uit de regio is veiliggesteld. Maar er is nog iets. ‘Door het gewicht van de Joodse lobby in de VS heeft Washington belang bij de veiligheid van de staat Israël’, aldus Cogan. Daarmee krijgt Amerika automatisch een rol in het Midden-Oosten, het Arabisch schiereiland en de regio rond de Perzische Golf.
Sterker nog, de VS beschouwen de Golf als noodzakelijk onderdeel voor het voortbestaan van de eigen natie. In zijn laatste nieuwjaarstoespraak als president maakte Jimmy Carter de Amerikaanse betrokkenheid nog eens duidelijk: ‘Een aanval van een vreemde mogendheid om controle te verkrijgen over de Perzische Golf, zal worden gezien als een aanval op de vitale belangen van de Verenigde Staten en zo’n aanval zal met alle mogelijke middelen worden beantwoord, waaronder militaire macht’.
Koude Oorlog in het Midden-Oosten
Carters krachtige opstelling in januari 1980 moet worden gezien tegen de achtergrond van de Koude Oorlog. In december 1979 viel de Sovjet-Unie Afghanistan binnen om het communistische bewind in Kabul te hulp te komen. De Sovjets waren op weg naar de Perzische Golf, zo vreesde Washington. Aanlokkelijk voor Moskou omdat het de toegang tot een ijsvrije haven zou betekenen, maar natuurlijk ook vanwege de oliereserves. En tussen Afghanistan en de Golf lag nog slechts Iran in de weg.
In de jaren ervoor had de Sovjet-Unie nogal wat invloed in het Midden-Oosten moeten inleveren. De dood van de Egyptische president Nasser in 1970 betekende het einde van de dominante positie van Egypte in Arabische wereld. Nasser had zich sterk gemaakt tegen westers kolonialisme en voor Arabische eenheid. Egypte, Syrië en Irak vormden vóór 1970 nog een bedreiging voor de positie van het grote Saoedi-Arabië in het Midden-Oosten, bijvoorbeeld door zich met steun van de Sovjets te mengen in het conflict tussen Noord- en Zuid-Jemen. Saoedi-Arabië zag zich na 1970 in toenemende mate als het grootste, machtigste en rijkste land van de regio. Het land had immers de heilige Islamitische plaatsen op het grondgebied en was daarom de bewaker van de Islam. Rond die tijd verkreeg ook de conservatieve en pro-Saoedische Yasser Arafat de leiding over de Palestijnse bevrijdingsorganisatie PLO. Langzamerhand verschoof het zwaartepunt van de Arabische beweging naar Saoedi-Arabië. Met de tanende invloed van Egypte, dat werd gesteund door de Sovjet-Unie, veranderde ook de verdeling van de Arabische wereld tussen de twee supermachten. De VS kregen de overhand, Saoedi-Arabië werd de regionale grootmacht, met invloed in de vele landen van het Midden-Oosten.
De VS probeerden de situatie in de regio in evenwicht te houden; stabiliteit voor alles. ‘Het was een voortdurende jongleer-act met wisselend succes, waarbij we probeerden vriendschap te onderhouden met gematigde Arabische staten, met name Egypte, Jordanië en Saoedi-Arabië en tegelijkertijd de grootste steun van Israël waren. En deze twee doelen zijn op een bepaald niveau onverenigbaar, maar we probeerden ze te combineren en doen dat nog steeds’, aldus Cogan.
In Irak greep de Baa’thpartij in 1968 de macht met een militaire staatsgreep die Hasan al-Bakr president maakte. De vice-president van de regerende Revolutionaire Raad, Saddam Hoessein, wist in de volgende jaren een steeds sterkere positie te verwerven. De Ba’athpartij werd in het begin als een gematigd linkse organisatie beschouwd en probeerde in de jaren ’70 meer invloed in de regio te krijgen. In 1972 sloot Irak voor vijftien jaar een verbond van vriendschap en samenwerking met de Sovjet-Unie. Sinds jaar en dag twistte Irak met buurland Iran over het eigendom van een aantal eilanden in de Perzisch Golf. In 1971 verbraken beide landen de betrekkingen. Tegelijkertijd moest Irak in eigen huis afrekenen met de immer rebellerende Koerden in het noorden. In de marge van de OPEC-conferentie van maart 1975 in Algiers sloeg Irak een dubbelslag. De Sjah zou zijn steun aan de Koerdische opstand in het noorden van Irak opzeggen, wanneer Irak zijn aanspraken op de Iraanse eilanden voor de kust opgaf.
Met Iran hadden de VS een uitstekende relatie met de pro-westerse Sjah. De overeenkomst tussen de VS en Iran uit 1958 gaf de Amerikanen een uitzonderingspositie. In een periode dat vrijwel het hele Midden-Oosten de privileges van de buitenlanders afschafte, verleende de Sjah ze juist aan de Amerikanen. Hij gokte erop dat de VS als enige supermacht uit de Koude Oorlog zou komen. De zesdaagse oorlog in 1967 had de verhoudingen tussen de VS en de Arabische landen verslechterd en de Sjah profiteerde hiervan. Eind jaren zeventig woonden er 50000 Amerikanen in Teheran. Maar van integratie was geen sprake; tussen Iraniërs en Amerikanen was weinig contact. Alles wat de Amerikanen nodig hadden werd ingevlogen en in speciale winkels verkocht. ‘Aan het eind van de jaren zeventig waren we sterk afhankelijk van onze relatie met Iran dat als het grootste land een stabiliserende rol op de Golfregio had’, zo zegt Cogan.
De Iraanse revolutie
De Sjah raakte steeds meer van de werkelijkheid vervreemd. Door de steun van de VS geloofde hij in zijn rol als wereldleider. Iran was de buffer tegen het communisme, hij was daar de heerser en daarom moest hij een doorslaggevende stem op het wereldtoneel hebben. Maar de Sjah, inmiddels ziek, toonde zich blind voor binnenlandse onrust. De verhoudingen in Iran waren volledig scheef. De grote armoede van de veelal Sji’itische bevolking contrasteerde met uitbundige rijkdom van de Sjah, zijn familie en zijn getrouwen. Tijdens een eerdere opstand was de geestelijk leider Ayatollah Khomeini door de veiligheidsdienst van de Sjah opgepakt en aan de grens met Turkije uit de auto gezet. Hij week uit naar Irak, het enige Arabische land waar de bevolking voor een meerderheid uit Sji’iten bestaat. Toen de betrekkingen tussen Irak en Iran korte tijd verbeterden en Irak hem uitwees, ging hij in ballingschap in Parijs. Khomeini sloeg genadeloos terug. Onder zijn leiding voltrok zich in 1979 een Islamitische revolutie in Iran. De Sjah vluchtte en overleed kort daarna. De VS raakten plots hun trouwste bondgenoot kwijt. De Arabische staten werden nerveus. Carters nieuwjaarstoespraak in 1980 vond plaats op het moment dat Iran was gedompeld in de chaos van de revolutie en het onzeker was welke richting in het Oost-West conflict het nieuwe regime in Teheran zou kiezen.
Volgens Cogan werd de CIA volledig verrast door de opeenstapeling van gebeurtenissen: een Islamitische revolutie in Iran en het verlies van de op de Sovjet-Unie gerichte radarposten; de vestiging van een communistische regering in buurland Afghanistan, met eind 1979 een Russische invasie. ‘Wij werden benaderd door Pakistan met de vraag of we wilden helpen het bewind in Afghanistan te bestrijden. Bedenk wel dat onze oorlog in Vietnam nog maar net was beëindigd en dat dit voor ons een uitgelezen kans was om het de Sovjets betaald te zetten dat ze Noord-Vietnam hadden gesteund’, zo verklaart Cogan.
Was Irak dan een geschikte vervanger als westerse baken, na het verlies van Iran? ‘Dat is nooit zo bekeken’, zegt Cogan. Sommige Europese landen, vooral Frankrijk, zagen in Irak wel een seculier bolwerk tegen het Sji’itische fundamentalisme van Iran. ‘Maar ik denk niet dat dàt de Amerikaanse zienswijze was. Volgens mij was de Amerikaanse visie te proberen Irak te matigen, maar vooral te steunen op Saoedi-Arabië, Egypte en Jordanië als stabiele pijlers in de regio’, zo analyseert hij nu.
De Islamitische revolutie strekte verder dan alleen Iran. Iran wordt wel tot het Midden-Oosten gerekend, maar de bevolking wordt niet tot de Arabieren gerekend. Het zijn Perzen. Het land is wel islamitisch, maar Sji’itisch, terwijl de bevolking van alle omliggende, Arabische landen voornamelijk uit Soennieten bestaat. Alleen Irak heeft een meerderheid Sji’iten onder de bevolking en keek daarom met argusogen naar wat er zich in het buurland afspeelde. Saoedi-Arabië werd geplaagd door Sji’iten die door Khomeini werden getraind en op de Arabische kust werden afgezet om opstanden te ontketenen. Meer en meer vreesden de Arabieren en de VS voor Islamitisch fundamentalisme dat zich vanuit Iran over het Midden-Oosten en Noord-Afrika zou verspreiden: een Arabische versie van de Domino-theorie. En dus keek iedereen naar Irak als het land dat dàt zou moeten tegenhouden.
De Eerste Golfoorlog
In september 1980 zag Saddam Hoessein zijn kans schoon. Een jaar eerder had hij president Al-Bakr naar huis had gestuurd en het bewind in Irak overgenomen. De chaos rond de revolutie in Iran leek hem een uitgelezen gelegenheid te pogen het land onder de voet te lopen. De top van de veiligheidstroepen van de Sjah, bij het uitbreken van de revolutie naar het westen gevlucht, hergroepeerde in Irak. Op een conferentie in Basra onderzochten deze Iraanse militairen samen met Irakese generaals de militaire kracht van Iran en hoe de mogelijke verspreiding van de revolutie was tegen te gaan. De CIA zou daarbij ook aanwezig zijn geweest. Het plan ontstond Iran binnen te vallen. De Iraanse generaals garandeerden dat er in de veroverde gebieden een opstand zou ontstaan die zou overslaan naar Teheran. Zo zou de hele zaak in korte tijd worden opgelost. Cogan ontkent betrokkenheid van de CIA. ‘Dat verhaal is ver bezijden de waarheid. Het was een verrassing dat ze Iran aanvielen en wij hebben Irak zeker niet aangemoedigd. Misschien dat ik niet alle informatie kreeg, die ik behoorde te krijgen, maar ik was in elk geval verrast’, aldus Cogan.
Saddam hoopte op een korte oorlog, maar kwam bedrogen uit. De verwachte opstand in de binnengevallen provincie Kuzestan bleef uit en al snel verzandde de aanval in een slepende loopgravenoorlog. De gruwelijke beelden van het front deden denken aan de veldslagen tijdens de Eerste Wereldoorlog. De golven Iraanse infanteristen die de Irakese stellingen aanvielen, resulteerden in massaslachtingen. Irak gebruikte chemische wapens om de aanvallen af te slaan.
Bij het uitbreken van de oorlog hadden de VS met geen van beide landen diplomatieke betrekkingen. Met Iran waren de betrekkingen verbroken na de revolutie en de daarop volgende bezetting van de Amerikaanse Ambassade in Teheran. Met Irak hadden de VS al sinds de zesdaagse oorlog van 1967 geen betrekkingen meer. Officieel was er dan ook geen reactie van de VS op het uitbreken van de oorlog. Informeel was die er wel, zo zegt Cogan. ‘We keken toe. Het waren twee landen waarmee we niet bevriend waren en het is niet onplezierig als twee niet-vrienden van je met elkaar op de vuist gaan’, grijnst Cogan.
Maar toen Iran de overhand dreigde te krijgen, vonden de VS het tijd zich er mee te gaan bemoeien, en wel aan de zijde van Irak. ‘Niet zozeer om ze te helpen de oorlog te winnen, maar eerder om ze te helpen de oorlog niet te verliezen’ zegt Cogan bijna cryptisch. Irak werd van de lijst van terroristische staten gehaald en na voorbereidend werk van Donald Rumsfeld als speciaal gezant normaliseerden de VS en Irak in 1984 de betrekkingen. Overigens is Rumsfeld nu, in 2003, als minister van Defensie één van de aanjagers van een aanval op hetzelfde Irak. De gehele westerse wereld inclusief de VS stuurde Irak wapens, maar de Irakezen profiteerden vooral van het Amerikaanse inlichtingenapparaat. Maar ook aan Iran werden wapens geleverd. Het land beschikte over het aanzienlijke wapenarsenaal dat de Sjah had opgebouwd, maar had na de revolutie geen toegang meer tot reserveonderdelen. De VS leverde, in eerste instantie omdat er nog steeds gijzelaars vastzaten in de Amerikaanse ambassade in Teheran. Later werd er geleverd om de vrijlating te bespoedigen van Amerikaanse gijzelaars die in Libanon werden vastgehouden in opdracht van de Hezbollah, de Islamitische organisatie die in contact stond met het bewind in Teheran. Het geld dat de wapens opleverden, werd op ingenieuze wijze doorgesluisd naar de rebellen in Nicaragua. Iets dat later onder de naam Iran-Contra schandaal aan het licht zou komen. Ook Israël leverde wapens aan Iran, onder andere om de positie van de Iraanse Joden te verbeteren, maar misschien ook wel om de oorlog tussen Irak en Iran te verlengen.
In 1988 sloten de twee landen na een slepende oorlog een bestand. Door alle westerse hulp kwam Irak sterk bewapend en met een groot leger uit de oorlog. Met zoveel militaire macht vormde nu Irak plots een bedreiging voor de regio. Twee jaar na het einde van de oorlog viel Saddam buurland Koeweit binnen. ‘Ik denk niet dat we goed hebben ingeschat dat Irak een groter gevaar was dan Iran, wat betreft het domineren van de regio’, zegt Cogan nu. De CIA en daarmee de Amerikaanse regering, liep net als in 1979 achter de feiten aan. ‘Terugkijkend kun je zeggen dat we het gevaar van Iran hebben overdreven. Het was de overleden koning Hassan van Marokko die juist Irak ooit omschreef als het wilde paard van de Arabische wereld’.
Tekst en research: Rob Bruins Slot
Regie: Gerda Jansen Hendriks
Bronnen
BEELDMATERIAAL
Het merendeel van het archief is afkomstig van journaals uit de verschillende periodes. De fragmenten van Irak TV waarin Saddam zijn eigen portretten bekijkt en uitvoerig wordt bejubeld door verschillende burgers, compleet met dansje, zijn afkomstig van het programma Diogenes van de VPRO uit 1993 en destijds uit Bagdad meegenomen door regisseur Pieter Fleury. Dit soort loftuitingen was jarenlang dagelijkse kost op de Irakese tv. De opnames van de stenen reliëfs zijn gemaakt in het British Museum. Het gaat om Assyrische reliëfs, afkomstig uit Nimrud en gemaakt rond 860 v. Chr. ten tijde van koning Ashurnasirpal.
MUZIEK
Gebruikte muziek is afkomstig van de soundtrack van de film The last tempation of Christ van Martin Scorsese en gecomponeerd door Peter Gabriel.
Literatuur
Bob Woodward, Veil. The secret wars of the CIA 1981-1987 (New York etc 1988).
Nazir Fansa, Brandpunt Teheran. Achtergronden van het Midden-Oostenconflict (Amsterdam 1988).
Charles Tripp, Irak. Een geschiedenis (Amsterdam en Leuven 2002).
Andrew Cockburn and Patrick Cockburn, Saddam Hussein. An American Obsession (Londen en New York 2002).
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: