Nu het kabinet Balkenende na 87 dagen is gevallen, belicht Andere Tijden een politieke partij waarbij de nodige parallellen te vinden zijn. Voor de goede orde, voordat we de vergelijking al te simpel maken, tussen nu en toen bestaat er ook een huizenhoog verschil. De LPF kwam op uit rebellie tegen een tijd waarin de politiek van links tot rechts zo eensgezind was dat er eigenlijk geen politiek meer was. DS’70 kwam juist op uit rebellie tegen het tegendeel, een tijd dat alles politiek was en dan nog eens gepolariseerd ook.
Het was eind jaren zestig en de eerder zo gematigde Partij van de Arbeid viel ten prooi aan alle politieke modes van de sixties tegelijk. Inspraakprocedures. Doctorandussen sociologie. Debatten over de zegeningen van het socialisme in Oost-Duitsland. En dat wekte toenemende wrevel bij de oude achterban, want wat had dat nou nog te maken met sociaal-democratie? Of sowieso met politiek?
En vandaar: verzet. In 1970 nam een kleine groep PvdA-parlementariërs de grote sprong en richtte de partij van Democratisch Socialisten 1970 (DS’70) op om in ere te herstellen wat in de PvdA teloorgegaan was. Een traditie van nuchterheid en zachtjes aan dan breekt het lijntje niet.
Dat lijkt allemaal in de verste verten niet op de LPF. DS’70 wilde geen nieuwe politiek, maar juist een oude. En toch ziet het ernaar uit dat de extremen elkaar raken. Ook DS’70 had de ambitie eindelijk te zeggen waar het in dit land op staat, en na het praten ook echt iets te doen. Ook DS’70 had daardoor een claim op de moraal, die eigenlijk alleen bij haar in goede handen zou zijn, en zag zichzelf soms niet als een partij tussen de andere partijen maar daarboven. En ook DS’70 was met ziel en zaligheid afhankelijk van een partijleider die een ware mythe met zich meedroeg. Om te beginnen al door zijn familienaam…
Maar als we naar de overeenkomsten kijken dan valt op dat evenals bij de Lijst Pim Fortuyn het ook hier ging om een nieuwe partij die in een klap met een groot aantal zetels in de Tweede Kamer kwam. En ze maakte meteen deel uit van een kabinet. Maar ook toen duurde het sprookje geen volle regeringsperiode. Na een jaar kwam het kabinet ten val. Deels door onervarenheid van de politici, deels door onderlinge spanningen tussen de bewindslieden.
Bij de verkiezingen in 1971 weet DS’70 met lijsttrekker Wim Drees jr. met acht zetels in de kamer te komen. De confessionele partijen KVP, CHU en de ARP zijn de grote verliezers en kunnen met de VVD geen meerderheid behalen. Met DS’70 erbij lukt het wel een meerderheidskabinet te vormen. Het wordt het kabinet Biesheuvel. Een kabinet met politieke kopstukken als Schmelzer van de KVP, Udink van de CHU en Geertsema van de VVD.
Splitsing
Uit onvrede met de radicalisering in de Partij van de Arbeid splitsen in 1970 een paar leden – de zogenaamde groep-Goedhart – zich van de partij af. Zij tonen zich tegenstanders van het denken van Nieuw Links, die steeds meer te zeggen krijgt binnen de PvdA. Nieuw Links is voorstander van zaken als nationalisatie van bedrijven, verhoging van de successierechten, maar doet vooral van zich spreken door te kiezen vóór terugtrekking van Nederland uit de NAVO, vóór het socialisme van Castro en vóór steun aan de Palestijnen. In hun afscheidsbrief aan Joop den Uyl schrijven Frans Goedhart en Wybrand Schuitemaker: ‘Voor een progressieve Volkspartij, die er van nature altijd op uit moet zijn deel te hebben aan de regeringsmacht om zodoende grote invloed op de gang van zaken in het land te kunnen oefenen, is dit een ongewenste en onmogelijke positie. Bij de in ons land bestaande partijverhoudingen kan geen enkele partij rekenen op een meerderheid in het parlement. Wie mede wil regeren zal dit samen met anderen moeten doen. Wanneer de PvdA zichzelf nadrukkelijk en pertinent van die anderen isoleert en verklaart niet meer met hen te willen samenwerken, dan veroordeelt zij zichzelf tot de rol van eeuwige oppositie.’
Enkele maanden eerder heeft de Eindhovense PvdA-wethouder Van Stuijvenberg uit onvrede over de ontwikkelingen binnen de PvdA het initiatief genomen tot de oprichting van Democratisch Socialisten 1970. Goedhart en Schuitemaker sluiten zich bij de nieuwe partij aan. Op 29 december 1970 berichten de kranten dat Willem Drees jr. de lijst van DS’70 zal gaan aanvoeren. Phia van Veenendaal, DS’70 lid van het eerste uur, herinnert zich dat Wim Drees jr. zich kandideerde. De zoon van oud-premier Drees eiste dat zijn kandidatuur drie maanden geheim zou blijven, zodat hij genoeg tijd had zijn werk af te maken en zijn baas tijdig op de hoogte stellen.
Nu Drees jr. lijsttrekker wilde worden was de discussie over het lijsttrekkerschap afgesloten. ‘Ik werd bijna dagelijks gevraagd “wie gaat het doen?”. Op een bepaald moment heb ik gezegd: wacht maar af, we krijgen een goede lijsttrekker,’ zegt Van Veenendaal. De Haagse Post schrijft enkele maanden later over zijn kandidaatstelling: ‘Het Drees-effect treedt in werking. Binnen enkele weken is de partij van een uitzichtloos clubje mokkers omgetoverd in een kansrijk alternatief voor ontevreden PvdA-leden, van een door publiciteit meewarig doodgezwegen splinter tot een Serieuze Factor in de Nederlandse politiek.’ Voorzitter Van Stuijvenberg herinnert zich nog hoe hij Drees benaderde, nadat Jan Drees hem vertelt had dat zijn broer wel in was voor het lijsttrekkerschap. ‘Het was een telefoongesprek. Ik hoefde er niet voor naar Den Haag, wat trouwens iets bijzonders was, want Wim Drees was erg tegen telefoongesprekken. Dat was een van de meest brutale dingen in de samenleving vertelde hij. Die op de meest ongelukkige momenten mensen stoorden zonder zich van te voren aan te kondigen. Maar ik heb het toen toch maar gewaagd en een telefoongesprek naar hem doen uitgaan.’
Na Drees wordt op 13 februari 1971 een andere grote politieke vangst gedaan in de persoon van Jan Berger, op dat moment burgemeester van Groningen en prominent PvdA-lid. ‘Het meedoen van Drees junior is een belangrijke fase geweest in de totale besluitvorming voor mijzelf. Het was een zware druppel in die emmer,’ zegt Berger over zijn beslissing in de HP van 28 april 1971.
In de verkiezingscampagne gaat DS’70 vanaf februari 1971 zich richten op het beteugelen van de overheidsuitgaven. Dit blijkt een meesterzet en al snel krijgt de partij de bijnaam de Partij van de Bezuiniging. In hetzelfde artikel in de Haagse Post zegt Berger over Drees: ‘De emotie van Drees is niet die van tranen, maar je voelt zijn sociale bewogenheid. In het gesprek is hij vrij saai, maar Drees sr. was ook niet het grootste lachebekje. Bij de mensen komt over: als je die man een gulden geeft, wordt die goed besteed.’ Drees was op dat moment nog thesaurier-generaal op het departement van Financiën en wist dus alles van begrotingen en bezuinigen.
Bij de verkiezingen op 28 april 1971 haalt DS’70 acht zetels. Partijvoorzitter Van Stuijvenberg weet nog wat hij dacht op dat moment: ‘Ik dacht, dat is een goed begin. Letterlijk, ik dacht, dat is een goed begin.’
De formatie
Op de dag na de verkiezingen komen in Den Haag Udink, lijsttrekker van de CHU, en Biesheuvel van de ARP samen. Beide partijen hebben twee zetels verloren. De KVP heeft er zelfs negen verloren. Udink zegt over die bijeenkomst: ‘En toen hebben we afgesproken dat we, weliswaar zeer voorzichtig, maar toch zouden proberen een kabinet tot stand te brengen van vijf partijen.’ Dat kabinet zou moeten bestaan uit de drie confessionele partijen en de VVD en DS’70. Udink wordt er op uitgestuurd om eens te sonderen bij Drees of hij voelt voor een dergelijke constructie. ‘Maar Drees voelde niet voor regeringsdeelname. Hij zei beginnen jullie maar, jullie zijn de grootste minderheid. De linkse minderheid is aanzienlijk kleiner. We zullen zien of we jullie zullen steunen.’ Maar de vier partijen zijn het erover eens dat ze geen minderheidskabinet wilden. Bovendien wil Drees duidelijkheid over hoe het begrotingstekort kan worden teruggedrongen en daarmee de inflatie beteugeld kan worden. Drees moet ervan overtuigd worden dat het van groot belang is dat Nederland lid blijft van de NAVO en dat niet de Nieuw Links-krachten het voor elkaar zullen krijgen om ons land in een neutrale positie te brengen.
Of Drees ‘hard to get’ speelt of dat hij het echt niet wil is niet helemaal duidelijk. Maar voor DS’70 stond vast dat ze graag regeringsverantwoordelijkheid namen. Op het partijcongres in november 1970 hadden ze daar duidelijke uitspraken over gedaan. Ze waren immers in hun optiek een echte ‘bestuurderspartij’.
Udink praat scherp op Drees in: ‘Ik heb toen een papiertje gepakt en daarop geschreven wat ik op dat punt vond. En toen heb ik hem gezegd: nu doe ik een beroep op je om alles verder te vergeten. Schei nou eens in hemelsnaam uit. En stel je bekijkt dit papiertje en je bent het ermee eens, bedenk dan dat het er in de eerste plaats op aan komt om Nederland in het Westers bondgenootschap verankerd te laten. Drees begreep de zaak en zei toen op een gegeven moment: “Je hebt gelijk. Ik ga met jullie op pad. We zullen zien hoever we komen.”’
Piet Steenkamp wordt benoemd tot informateur en hij moet in feite DS’70 over de streep zien te trekken. Hij doet dat met een lijst van 36 punten. Udink: ‘Drees begon toen op een vreselijke manier te detailleren. Om je haren uit je hoofd te trekken. Die begon over parkeermeters. Of daar 25 cent of 50 cent voor een uur of een half uur in moest. Dat is natuurlijk verschrikkelijk. Maar dat hebben we weten te torpederen.’ Waarop Drees nog een laatste punt tevoorschijn tovert over de ruilverkaveling. Daar kan veel meer op bezuinigd worden volgens hem. Udink daarover: ‘Biesheuvel kreeg bijna een apoplexie. Als door een adder gebeten sleurde hij mij mee de gang op en zei: “Dit wordt helemaal niks. Nou is het afgelopen.” Nou hebben we wekenlang zitten zeuren over alles inclusief de parkeermeter en dan komt hij met dit aan het end.’ Om Drees toch nog mee te krijgen, stelt Udink aan Biesheuvel voor dat er een ministeriële commissie ingesteld wordt die het herverkavelingsprobleem zou moeten oplossen. Udink: ‘Nou, zei Barend, daar vliegt hij nooit in, want je zegt niks. Ik zei, ik weet niks anders, laten we het eens proberen. En dat hebben we gedaan en of Drees nu dacht, ik heb mijn punt gemaakt, of dat hij het werkelijk geloofde. Wie zal het zeggen. We hebben het voorstel gedaan en hij heeft het omhelsd.’
DS’70 krijgt twee ministers en twee staatssecretarissen in het kabinet Biesheuvel. Drees wordt minister van Verkeer en Waterstaat. Mauk de Brauw, afkomstig uit de verzekeringswereld, wordt minister zonder portefeuille: hij zal zich gaan bezighouden met Wetenschapsbeleid en Wetenschappelijk Onderwijs. Phia van Veenendaal wordt staatssecretaris voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM). Jan van Stuijvenberg wordt staatssecretaris voor Binnenlandse Zaken.
Een kreupel kabinet
Het kabinet Biesheuvel wordt gekenmerkt door een beleid van grote ombuigingen en bezuinigingen. DS’70 had zich in de campagne opgeworpen als de partij die het noodzakelijk achtte om grootscheepse bezuinigingen door te voeren om het overheidstekort en de inflatie niet te ver op te laten lopen.
Met name minister Boersma van Sociale Zaken krijgt het zwaar te verduren. Hij wordt onder druk gezet om een strakke loon- en prijspolitiek te voeren. Boersma, die een achtergrond in de vakbeweging heeft, voelt daar weinig voor. Zijn tegenstander in de lange reeks debatten over dit thema is steeds weer minister De Brauw. Als twee kemphanen komen zij meer en meer tegenover elkaar te staan en dat doet de relatie tussen de twee ministers, op z’n zachtst gezegd, geen goed. Boersma zegt hierover: ‘In het voorjaar van 1972 begon Jonkheer de Brauw elke week aan te dringen op een loonstop. Daarbij keek hij mij dan zeer verwijtend aan. Pas later heb ik geleerd dat je dan rustig moet blijven, maar ik werd giftig. En driftig. Dus dat waren disputen waar de rest van het kabinet geen brood van lustte. Maar de simpelheid dat je in maart, wanneer alle collectieve contracten zijn afgesloten, de loonstop propageert, dat is natuurlijk zo amateuristisch.’ Udink beaamt dat kennis van zaken niet De Brauws sterke punt was: ‘Ik dacht wel eens, weet hij eigenlijk wel waar het over gaat. Alsof hij zomaar een standpunt verdedigde.’
Ook Drees kent zo zijn aanvaringen in dit kabinet. Zijn tegenstander is minister Nelissen van Financiën. Beide heren kenmerken zich door weinig souplesse en geven geen duimbreed toe. Minister Boersma ziet het al gauw misgaan tussen Drees en Nelissen. ‘Nelissen had het kenmerk dat hij buitengewoon star was. Hij kende eigenlijk alleen het Russische woord “njet”. En dat was jammer. Hij had meer soepelheid moeten hebben. Nu begon het al vrij snel fout te lopen.’
Oud-minister Udink schrijft in zijn boek ‘Tekst en Uitleg’: ‘Dat het kabinet Biesheuvel kreupel was vanaf het begin en tijdens het afleggen van zijn weg hoogstwaarschijnlijk zou struikelen, kwam zowel door zijn ontstaansgeschiedenis als door zijn wijze van functioneren. Tijdens de formatie waren de verschillen meer versluierd dan opgelost. Biesheuvel, zich wel bewust van het zwakke bouwwerk, liet vergaderingen eindeloos uitlopen. Al in september 1971 waren er marathonzittingen van dagen achter elkaar, inclusief de zondag om tot een dekkingsplan van de begroting 1972 te komen.’
Teveel een ambtenaar
‘Drees was een apart bewindsman. Ik heb wel eens gedacht, hij bestudeert de dossiers van de andere collega’s alsof hij ook minister was van die andere departementen,’ zegt Jan van Stuijvenberg. Drees, afkomstig van Financiën, bezat een schat aan dossierkennis en was gepokt en gemazeld in het opstellen van begrotingen. Stuijvenberg: ‘Soms heeft Drees door zijn reusachtige kennis van zaken, ook op andere terreinen, zich – denk ik – wel eens impopulair gemaakt bij andere bewindslieden. Kijk, als iemand continu opmerkingen maakt en die heeft af en toe gelijk, dan is dat akkoord. Maar als hij altijd gelijk heeft, dan is dat op een gegeven moment wel erg moeilijk om daar een goed humeur bij te bewaren.’
Volgens Arnold Heertje, de econoom die vanaf 1971 lid was van DS’70, werd Drees wel heel serieus genomen door zijn collega’s. ‘Maar het feit dat hij het non-interventiebeginsel – je niet bemoeien met het beleidsterrein van je collega’s – doorbrak, dat zette kwaad bloed bij collega’s. Via ambtenaren kreeg Drees dan te horen dat hij gelijk had.’
Volgens Udink was Drees teveel een ambtenaar. ‘Een minister moet in staat zijn om te geven en te nemen. En wat vandaag niet kan, kan misschien morgen. Maar Drees beheerste dat spel niet.’
Phia van Veenendaal, DS’70 staatssecretaris voor CRM, schetst Drees als een zeer consciëntieus man. ‘Als twee bewindslieden in de ministerraad iets wilden bespreken, dan weet ik zeker dat Drees gezegd heeft: “Meneer de minister-president, wilt u de vergadering even schorsen, dan kunnen we in de notulen opnemen dat deze heren niet aan de beraadslagingen hebben deelgenomen.” Natuurlijk verschrikkelijk irritant als je daar niet goed tegen kunt.’
De breuk
In de voorzomer van 1972 begint de doodstrijd van het kabinet, schrijft Udink in zijn relaas over de val van Biesheuvel I. Udink gelooft nu dat de oppositie zich dat destijds niet bewust was. Iedereen was met vakantie en zij begonnen aan een nieuwe reeks marathonzittingen over de begroting van 1973. Nelissen van Financiën was bereid een tekort op zijn begroting van 300 miljoen te aanvaarden. Maar wat alle departementen bij elkaar extra vroegen was een bedrag van 3 miljard. Geschillen waren er bij Verkeer en Waterstaat (Drees) over 600 miljoen, bij Onderwijs over 500 miljoen en bij Defensie over 350 miljoen.
Biesheuvel, Geertsema en Udink proberen tot een oplossing te komen, maar De Brauw en Drees hebben de indruk dat zij ‘als typische bezuinigingsexponenten door Biesheuvel en Nelissen in een hoek werden gemanoeuvreerd, waar de zwaarste klappen vielen.’ Drees vindt dat het financieringstekort verder mag toenemen omdat de kapitaalmarkt gunstig is. Maar Nelissen is van mening dat er weinig tekorten mogen zijn. Het economisch klimaat wordt namelijk slechter, de inflatie neemt toe en de werkloosheid begint op te lopen. De Brauw en Drees willen dit terughalen bij de particuliere sector. De Brauw pleit bij iedere gelegenheid voor een ingrijpen in de lonen. Alleen daardoor zal, volgens hem, er voldoende ruimte blijven voor de collectieve sector. Er wordt afgesproken dat voor 15 juli de gesprekken met de werkgevers en werknemers zullen zijn beëindigd en het loonbeleid van het kabinet vast zal staan.
Intussen is Nelissen bezig om de grote begrotingsverschillen weg te werken. Hij komt, aangevuurd door de ‘nachtploeg’ van ministers, tot een concessie van de zijde van Financiën van ongeveer 850 miljoen. Het begrotingstekort neemt daardoor toe tot circa 1150 miljoen. Ook hierover wordt met de ministers De Brauw, Drees, Boersma en De Koster geen overeenstemming bereikt.
Op 14 juli wordt duidelijk dat sommige ministers posities aan het innemen zijn, die voor hen en hun achterban gunstig zullen zijn, zou er een crisis uitbreken. Zo begint Geertsema, zo vertelt Udink nu, zich los te maken. Zoals later zal blijken, doet Geertsema dit om de afstand tussen de ‘echte’ bezuinigers (VVD) en de ‘namaak’ bezuinigers (DS’70) zo groot en zo duidelijk mogelijk te maken. Kennelijk ruikt hij crisis en verkiezingen, zegt Udink hier later over.
Uiteindelijk wordt akkoord gegaan met een maximale begrotingsstijging van 8,5 procent. Maar bij het dekkingsplan voor deze uitgavenstijging begint Boersma dwars te liggen. Hij wilde niet dat het BTW-tarief van 4 naar 5 procent wordt opgetrokken.
Napratend met Udink ’s nachts na een lang beraad in het Catshuis, oppert Biesheuvel dat Boersma misschien maar moet opstappen. Udink vraagt zich later af of Biesheuvel dit zijn AR-partijgenoot had durven aandoen.
Na weer een dag vergaderen wordt besloten dat Biesheuvel zondag 16 juli met een eindvoorstel zal komen. Hierover zal niet meer gediscussieerd kunnen worden, er is slechts een keuze: voor of tegen. Bij het eindvoorstel moet iedereen veren laten. Maar een crisis was volgens Udink niet nodig. Fractievoorzitter Jan Berger had Drees het advies gegeven om zijn poot stijf te houden en desnoods te dreigen met aftreden. Berger schatte namelijk in dat vóór Drees z’n hand aan de deurknop zou hebben, hij teruggeroepen zou worden door Biesheuvel.
Na de schorsing neemt Drees als eerste het woord; hij maakt duidelijk dat hij niet akkoord kan gaan: er is niet afgesproken dat dit het laatste woord zou zijn en er zijn afspraken geschonden die met Financiën gemaakt waren. Daarom kan hij het voorstel niet aanvaarden. De Brauw sluit zich hierbij aan. Het gaat uiteindelijk voor Drees’ departement nog om een bedrag van 33 miljoen gulden aan bezuinigingen.
Volgens Udink had er beter vierentwintig uur geschorst kunnen worden in plaats van één uur. Volgens hem waren de problemen met Boersma in feite groter dan die met Drees en de Brauw. Hij verwijt zichzelf dat hij toen geen contact meer heeft gezocht met Drees. In de vroege ochtend van maandag 17 juli is duidelijk dat Drees en De Brauw aftreden. Geertsema, Biesheuvel, Nelissen en Udink zitten op het terras van het Catshuis en filosoferen over hoe het nu verder moet.
Terugkijkend op die nacht zeggen verschillende betrokkenen dat het zover niet had te hoeven komen. ‘Drees had in de schorsing contact moeten zoeken met zijn fractievoorzitter Jan Berger. Er waren nog voldoende mogelijkheden om de crisis te bezweren. Berger zou tientallen kunstgrepen hebben bedongen om te zeggen; die beslissing mag nu niet vallen,’ zegt Boersma. Maar Berger is onvindbaar die avond. Later blijkt dat hij bij zijn vriendin was en niemand wist hoe ze hem daar moesten bereiken.
Er komt wel een lijmpoging, maar deze wordt niet vergemakkelijkt door de persconferentie die Drees en de Brauw die maandag geven waarin het conflict breed wordt uitgemeten. Bovendien laat Berger weten dat ze niet vervangen kunnen worden door andere DS’70-ers.
Woensdagochtend blijkt alleen de CHU nog voor een lijmpoging te zijn. De anderen willen een voortzetting zonder DS’70. Boersma spreekt van ‘opgeruimd staat netjes’. Zijn animositeit met de DS’70 bewindslieden en met name met De Brauw was zodanig dat voor hem een lijmpoging ‘absoluut niet nodig’ was.
Op 21 juli aanvaardt Juliana het ontslag van de twee ministers. De overige ministers stellen hun post ter beschikking. De volgende dag wordt er een kabinetsformateur benoemd. Het nieuwe kabinet zal de Kamer ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven.
Zo, na net iets meer dan een jaar, ging het eerste kabinet Biesheuvel ten onder. De bezuinigingen gingen Drees te ver: hij hield zijn poot stijf, ook al ging het nog maar om 33 miljoen. Later zou de secretaris-generaal van Verkeer en Waterstaat hierover tegen Drees zeggen, als deze hem een toelichting geeft op de crisis, dat hij het kabinet dus op één viaduct heeft laten vallen.
Het einde van DS’70
De kabinetscrisis bezorgt DS’70 een grote terugslag. De partij raakt verwikkeld in onderlinge disputen over de schuldvraag. De tegenstellingen tussen De Brauw en Drees worden scherper. Een deel van de fractie heeft moeite met Drees’ stijl van werken. Van Veenendaal: ‘Hij was altijd precies op tijd, nooit buiten de orde, de zaken voorbereiden, niet onderling praten als dat niet nodig was. Altijd consciëntieus werken, werken en nog eens werken.’
Bij de nieuwe verkiezingen in 1972 zakt DS’70 terug naar zes zetels. De spirit raakt eruit en Van Stuijvenberg vindt dan al vrij snel dat de partij beter opgeheven kan worden. In 1975 valt de partij uiteen. Berger en De Brauw vinden dat DS’70 een brede volkspartij moet worden, terwijl Drees en Van Veenendaal vasthouden aan de meer socialistische uitgangspunten. Berger en De Brauw verlaten met twee andere fractieleden DS’70. Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1977 krijgt DS’70 nog slechts één zetel. In 1983 wordt de partij opgeheven.
Heertje omschrijft het als volgt:’We zijn opgegaan met Wim Drees en afgegaan met Wim Drees. Drees zelf had nog wel het idee dat het weer goed zou komen. Omdat hij zo overtuigd was van z’n eigen gelijk. Maar hij kreeg het steeds minder. Helaas, moet ik zeggen, want hij had in feite op allerlei punten gelijk. Maar de manier waarop hij het bracht heeft enorme weerstanden opgeroepen.’
Tekst: Hans van Dijk
Research: Karin van den Born, Hans van Dijk, Laura van Hasselt, Joost de Waal
Regie: Paul Ruigrok
Literatuur
W. Drees, Gespiegeld in de tijd, de nagelaten autobiografie (Amsterdam, 2000).
B.J. Udink, Tekst en uitleg. Over sturen en gestuurd worden, ervaringen in politiek en bedrijf (Baarn, 1986).
G. Voerman en D.J. Elzinga, Om de stembus… verkiezingsaffiches 1918-1989 (Den Haag, 1992).
Teveel een ambtenaar
‘Drees was een apart bewindsman. Ik heb wel eens gedacht, hij bestudeert de dossiers van de andere collega’s alsof hij ook minister was van die andere departementen,’ zegt Jan van Stuijvenberg. Drees, afkomstig van Financiën, bezat een schat aan dossierkennis en was gepokt en gemazeld in het opstellen van begrotingen. Stuijvenberg: ‘Soms heeft Drees door zijn reusachtige kennis van zaken, ook op andere terreinen, zich – denk ik – wel eens impopulair gemaakt bij andere bewindslieden. Kijk, als iemand continu opmerkingen maakt en die heeft af en toe gelijk, dan is dat akkoord. Maar als hij altijd gelijk heeft, dan is dat op een gegeven moment wel erg moeilijk om daar een goed humeur bij te bewaren.’
Volgens Arnold Heertje, de econoom die vanaf 1971 lid was van DS’70, werd Drees wel heel serieus genomen door zijn collega’s. ‘Maar het feit dat hij het non-interventiebeginsel – je niet bemoeien met het beleidsterrein van je collega’s – doorbrak, dat zette kwaad bloed bij collega’s. Via ambtenaren kreeg Drees dan te horen dat hij gelijk had.’
Volgens Udink was Drees teveel een ambtenaar. ‘Een minister moet in staat zijn om te geven en te nemen. En wat vandaag niet kan, kan misschien morgen. Maar Drees beheerste dat spel niet.’
Phia van Veenendaal, DS’70 staatssecretaris voor CRM, schetst Drees als een zeer consciëntieus man. ‘Als twee bewindslieden in de ministerraad iets wilden bespreken, dan weet ik zeker dat Drees gezegd heeft: “Meneer de minister-president, wilt u de vergadering even schorsen, dan kunnen we in de notulen opnemen dat deze heren niet aan de beraadslagingen hebben deelgenomen.” Natuurlijk verschrikkelijk irritant als je daar niet goed tegen kunt.’
De formatie
Op de dag na de verkiezingen komen in Den Haag Udink, lijsttrekker van de CHU, en Biesheuvel van de ARP samen. Beide partijen hebben twee zetels verloren. De KVP heeft er zelfs negen verloren. Udink zegt over die bijeenkomst: ‘En toen hebben we afgesproken dat we, weliswaar zeer voorzichtig, maar toch zouden proberen een kabinet tot stand te brengen van vijf partijen.’ Dat kabinet zou moeten bestaan uit de drie confessionele partijen en de VVD en DS’70. Udink wordt er op uitgestuurd om eens te sonderen bij Drees of hij voelt voor een dergelijke constructie. ‘Maar Drees voelde niet voor regeringsdeelname. Hij zei beginnen jullie maar, jullie zijn de grootste minderheid. De linkse minderheid is aanzienlijk kleiner. We zullen zien of we jullie zullen steunen.’ Maar de vier partijen zijn het erover eens dat ze geen minderheidskabinet wilden. Bovendien wil Drees duidelijkheid over hoe het begrotingstekort kan worden teruggedrongen en daarmee de inflatie beteugeld kan worden. Drees moet ervan overtuigd worden dat het van groot belang is dat Nederland lid blijft van de NAVO en dat niet de Nieuw Links-krachten het voor elkaar zullen krijgen om ons land in een neutrale positie te brengen.
Of Drees ‘hard to get’ speelt of dat hij het echt niet wil is niet helemaal duidelijk. Maar voor DS’70 stond vast dat ze graag regeringsverantwoordelijkheid namen. Op het partijcongres in november 1970 hadden ze daar duidelijke uitspraken over gedaan. Ze waren immers in hun optiek een echte ‘bestuurderspartij’.
Udink praat scherp op Drees in: ‘Ik heb toen een papiertje gepakt en daarop geschreven wat ik op dat punt vond. En toen heb ik hem gezegd: nu doe ik een beroep op je om alles verder te vergeten. Schei nou eens in hemelsnaam uit. En stel je bekijkt dit papiertje en je bent het ermee eens, bedenk dan dat het er in de eerste plaats op aan komt om Nederland in het Westers bondgenootschap verankerd te laten. Drees begreep de zaak en zei toen op een gegeven moment: “Je hebt gelijk. Ik ga met jullie op pad. We zullen zien hoever we komen.”’
Piet Steenkamp wordt benoemd tot informateur en hij moet in feite DS’70 over de streep zien te trekken. Hij doet dat met een lijst van 36 punten. Udink: ‘Drees begon toen op een vreselijke manier te detailleren. Om je haren uit je hoofd te trekken. Die begon over parkeermeters. Of daar 25 cent of 50 cent voor een uur of een half uur in moest. Dat is natuurlijk verschrikkelijk. Maar dat hebben we weten te torpederen.’ Waarop Drees nog een laatste punt tevoorschijn tovert over de ruilverkaveling. Daar kan veel meer op bezuinigd worden volgens hem. Udink daarover: ‘Biesheuvel kreeg bijna een apoplexie. Als door een adder gebeten sleurde hij mij mee de gang op en zei: “Dit wordt helemaal niks. Nou is het afgelopen.” Nou hebben we wekenlang zitten zeuren over alles inclusief de parkeermeter en dan komt hij met dit aan het end.’ Om Drees toch nog mee te krijgen, stelt Udink aan Biesheuvel voor dat er een ministeriële commissie ingesteld wordt die het herverkavelingsprobleem zou moeten oplossen. Udink: ‘Nou, zei Barend, daar vliegt hij nooit in, want je zegt niks. Ik zei, ik weet niks anders, laten we het eens proberen. En dat hebben we gedaan en of Drees nu dacht, ik heb mijn punt gemaakt, of dat hij het werkelijk geloofde. Wie zal het zeggen. We hebben het voorstel gedaan en hij heeft het omhelsd.’
DS’70 krijgt twee ministers en twee staatssecretarissen in het kabinet Biesheuvel. Drees wordt minister van Verkeer en Waterstaat. Mauk de Brauw, afkomstig uit de verzekeringswereld, wordt minister zonder portefeuille: hij zal zich gaan bezighouden met Wetenschapsbeleid en Wetenschappelijk Onderwijs. Phia van Veenendaal wordt staatssecretaris voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM). Jan van Stuijvenberg wordt staatssecretaris voor Binnenlandse Zaken.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: