Een arm en vol land
Nederland tijdens de wederopbouw
"De bevolking van Nederland neemt sneller toe dan in enig ander land in West Europa. We moeten er rekening mee houden dat ongeveer honderdduizend Nederlanders per jaar als landverhuizers ons land zullen moeten verlaten", zo sprak ingenieur Van den Broek, oud-minister van Financiën, het bioscooppubliek vanaf het witte doek dreigend toe in november 1945. Zijn praatje werd afgewisseld met beelden van een door oorlog verwoest land en de kijkers van toen zullen die beelden ongetwijfeld in eigen gedachten hebben aangevuld met de schaarste aan goederen die nog op alle gebieden heerste.
In de jaren na de oorlog werd er door iedereen voortvarend gewerkt aan de wederopbouw van Nederland, maar het duurde heel lang voordat alle produkten 'van de bon' waren en aan de woningnood leek in de verste verte nog geen einde te komen. Het is dus niet verwonderlijk dat volgens een NIPO enquête uit 1948 32 % van de bevolking serieus dacht aan emigratie. 'Een betere toekomst voor de kinderen' was een vaak genoemd motief. Een jaar later werd duidelijk dat de Nederlandse bevolkingsomvang de tien miljoen had bereikt en dat het volgende miljoen niet heel lang op zich zou laten wachten. De regering vond het tijd worden voor een daadwerkelijke bevolkingspolitiek. In zijn nieuwjaarstoespraak van 1950 zei premier Drees: "Een deel van ons volk moet het aandurven zijn toekomst te zoeken in grotere gebieden dan eigen land". De premier liet koningin Juliana in de troonrede van 1950 vervolgens melden: "De snelle bevolkingsgroei en de beperkte oppervlakte beschikbare grond vereisen een krachtdadige bevordering van de emigratie".
"Krachtdadige bevordering"
Een onbaatzuchtige overheid?
Vrijwillig vertrek was uitgangspunt bij het beleid. De overheid probeerde vooral de emigratie makkelijker dan voorheen te maken. Individuele emigranten met weinig eigen inkomen kregen bijvoorbeeld de overtocht betaald plus enkele honderden guldens 'landingsgeld'. De verschillende emigratiediensten kregen subsidies voor hun activiteiten, waaronder de zeer druk bezochte voorlichtingsbijeenkomsten. De overheid produceerde ook een aantal voorlichtingsfilms over emigratie, die op deze bijeenkomsten konden worden vertoond. Er werden taalcursussen voor weinig geld gegeven en zelfs omscholingscursussen. Want in Canada zat men niet op 'kantoorbediendes' te wachten, daar wilde men vooral agrariërs hebben. En dus werd het op verschillende plaatsen in het land mogelijk om in een half jaar koeien te leren melken.
Geheel onbaatzuchtig was de overheid niet bij het toekennen van subsidies. Er werd voorrang gegeven aan "overschotberoepen". Ongeschoolde arbeiders, kappers, sigarenmakers, kantoorbedienden; ze vielen allen onder de categorie "misbaren", zoals het Ministerie van Sociale Zaken deze mensen betitelde. Ook kinderrijke gezinnen vielen onder deze categorie. Tot de "moeilijk misbaren" behoorden onder meer timmerlieden, metselaars, stucadoors en andere geschoolde arbeiders in industrie en bouwnijverheid. Mensen in deze beroepen kwamen minder snel in aanmerking voor subsidie.
Naast dit nationale beleid, probeerde de overheid ook gunstige emigratieverdragen af te sluiten met landen als Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Bij die laatste twee landen lukte dat zonder veel problemen, maar Canada bleef vasthouden aan eigen criteria. Eind 1952 vroeg de hoogste immigratie-ambtenaar van Canada zich openlijk af of "de beperkte ervaring van sommige agrariërs die zich aanmelden voor emigratie, er niet op wees dat de Nederlandse autoriteiten het liefst mensen steunden en subsidieerden die een probleem vormden".
Concurrentie
Emigratie instanties
Er bestond in Nederland voor de oorlog al een door de regering ondersteunde organisatie die emigranten behulpzaam was: de SLN, de Stichting Landverhuizing Nederland. Naar goed Nederlands gebruik waren er destijds ook al katholieke, protestantse en gereformeerde emigratieverenigingen opgericht. De SLN was voor de regering de aangewezen instantie om de na-oorlogse emigratie te stimuleren. Daarnaast kregen ook de gewestelijke arbeidsbureau's een belangrijke rol. Emigratie was voor de regering uiteindelijk onderdeel van een bredere werkgelegenheidspolitiek. De overige emigratieverenigingen protesteerden: ook zij wilden een deel van de subsidie die de overheid beschikbaar stelde. In 1952, na vele discussies, kwam er een Wet op de Organen voor de Emigratie, waarin particuliere en overheidsinstellingen een gezamenlijk aandeel kregen in het beleid en de daarbij behorende gelden. In de praktijk bleef er een behoorlijke concurrentie bestaan tussen de vele verschillende organisaties.
Feike Falkena werkte vanaf begin jaren vijftig als zogeheten emigratie-consulent voor de Algemene Emigratie Centrale in de drie noordelijke provincies. Hij ervoer de concurrentie zelf: “De Christelijke Emigratie Centrale, die zat in Leeuwarden en die man was nogal een fanatiekeling en we zaten weleens in elkaars vaarwater”. Falkena herinnert zich ook een gezin waarvan de vrouw eigenlijk niet wilde emigreren. Hij schreef daarom een negatief advies in het dossier van het gezin, waarop de aanvraag door de ambassade werd afgewezen. Een jaar later vertrok het gezin toch, nadat ze zich opnieuw hadden aangemeld via een andere emigratieconsulent. Consulenten kregen zelf geen provisie, maar tot en met 1952 werd er door de overheid wel dertig gulden per opgemaakt dossier betaald aan de betreffende organisatie. Met enige regelmaat klaagde de Canadese immigratiedienst bij de Nederlandse overheid over de lappendeken aan organisaties waarmee zij te maken kreeg. Die klachten hadden weinig effect in het toen nog sterk verzuilde Nederland.
"Emigratie is een avontuur"
Voorlichtingsfilms
"In een sfeer van chronische blijmoedigheid" is de titel van een onderzoek naar de voorlichtingsfilms die de overheid in de jaren vijftig en zestig liet maken ten behoeve van de emigratie. Met name de eerste film die werd geproduceerd, "Mijn neef uit Canada" uit 1952, straalt een en al optimisme uit. Het is een reis door Canada, langs tientallen geslaagde Nederlandse emigranten. Er is nog genoeg ruimte voor anderen, zo laat neef in de film weten: "Ja, een kolossaal land Canada. Voor een echte Nederlander geldt: geef hem de ruimte! Wel, die heeft hij hier. En niet alleen ruimte, maar puike grond, die overal te koop wordt aangeboden. Er is ook een groot aanbod van boerderijen die zonder opvolger zitten".
Het was de bedoeling dat emigratie-consulenten overal in het land de film gingen vertonen. Een flink aantal van hen liet kritiek horen: deze film gaf een veel te rooskleurig beeld. Latere voorlichtingsfilms waren dan ook genuanceerder van toon. De meeste emigratie-consulenten vertelden op de voorlichtingsbijeenkomsten trouwens liever over hun eigen ervaringen, opgedaan tijdens rondreizen in de emigratie-landen. Landkaarten, dia's, grammofoonplaten, dat waren de favoriete voorlichtingsmiddelen in de jaren vijftig. Daarnaast waren er boekjes, zoals 'Van emigrant tot immigrant', een uitgave van de Nederlands Hervormde Kerk. Daarin wordt telkens gewaarschuwd voor de moeilijkheden die emigranten zullen ondervinden. Kopjes als "Besef goed wat het zeggen wil…afscheid nemen", "Emigratie is een avontuur - kunnen wij dit geestelijk aan?" en "Mens zonder vaderland" zijn kenmerkend.
Een boekje als "Praktische gids voor de emigrant" schrijft ook dat goed moet worden nagedacht over emigratie, maar besteedt vele pagina's meer aan informatie over de tarieven van boten, verhuizers en andere noodzakelijkheden. Wie wilde, kon veel informatie krijgen over emigratie. Toch bleef het, zeker in begin jaren vijftig, een sprong in het duister. Televisie was er tot oktober 1952 nog niet in Nederland, vakanties bleven voor de meesten beperkt tot een uitstapje in eigen land. Kortom, de wereld als 'global village' was nog heel ver weg.
Kneuzen niet welkom
Het zogeheten emigratiedossier
Wie Nederland wilde verlaten omdat het een vol en benauwd land was met ontelbare regeltjes en formulieren, die moest nog even flink doorbijten voor er daadwerkelijk kon worden geëmigreerd. De eerste contacten liepen verplicht via de emigratie-consulent, verbonden aan het arbeidsbureau of een van de particuliere emigratie-organisaties. Consulent Falkena: "Onze taak was het geven van voorlichting aan mensen die geïnteresseerd waren, hen begeleiden en een dossier samenstellen". In dat zogeheten emigratiedossier moest de consulent onder meer noteren of de aanstaande emigrant wel de geschikte persoonlijkheid had om een ingrijpende verandering van levensomstandigheden aan te kunnen. Als het om gezinnen ging, werd er ook gekeken of man en vrouw wel beiden bereid waren tot emigratie. Het hele financiële verleden moest worden doorgespit, evenals het arbeidsverleden. Falkena: "Dat was soms heel erg moeilijk, daar moest je weleens wat fantasie bij gebruiken om dat arbeidsverleden een beetje op orde te krijgen".
Het dossier werd doorgestuurd naar de ambassade van het land waar de emigrant naar toe wilde. Voordat daar de uiteindelijke beslissing viel, was er nog een gezondheidsonderzoek. De Canadese ambassade hanteerde daarbij strenge normen. Met een lichte handicap kwam je Canada niet binnen. Falkena herinnert zich een gezin dat werd afgewezen omdat hun zoontje op een school voor Bijzonder Lager Onderwijs zat. De woede en frustratie bij het gezin waren groot, maar Falkena kon er niets aan doen. Ambassades hadden het laatste woord.
Bevolkingspolitiek
Overheidsbeleid versus individuele motieven
In het 'topjaar' 1952, vertrokken er in totaal 48.690 Nederlanders naar de klassieke emigratie-landen Canada, Australië, Nieuw Zeeland en Amerika. Daarnaast vertrokken in dat jaar nog eens 32.675 mensen naar andere landen. Ter vergelijking: in 1939 emigreerden er in totaal 1450 mensen. Het lijkt er op dat de "krachtdadige bevordering" waar in de troonrede van 1950 sprake van was, succes heeft gehad. Wie de cijfers nauwkeurig bekijkt, kan daar vraagtekens bij zetten. Na 1952 daalde het aantal mensen dat emigreerde. In 1953 vertrokken er bijna 10.000 mensen minder, in 1954 weer 5.000 minder en zo lopen de emigratiecijfers gestaag terug. En dat terwijl het overheidsbeleid pas vanaf 1952 goed op gang kwam. Tussen voornemens in de troonrede en daadwerkelijk beleid liggen meestal enkele jaren. Individuele subsidies en kredietverlening waren er pas vanaf 1952, de eerste voorlichtingsfilm kwam ook uit in dat jaar.
Emigratie-consulent Falkena, die zijn baan te danken had aan het overheidsbeleid, zegt er terugkijkend over: "De Nederlandse emigrant trok zich niet zoveel aan van die bevolkingspolitiek van de overheid. Die ging zuiver en alleen op zijn individuele motieven emigreren. Die hield er geen rekening mee dat de Nederlandse regering dat bevorderen wilde, dat speelde geen rol, absoluut niet". Familie en buren waren volgens hem veel belangrijker bij het nemen van een beslissing: "De mensen zaten elkaar een beetje warm te maken, de brieven die over en weer werden geschreven, dat had volgens mij een grotere impact dan de voorlichting die je gaf".
De overheid bleef tot begin jaren zestig wel geloven in de bevolkingspolitiek. Op de rijksbegrotingen van 1958 en 1959 werd ruim twintig miljoen uitgetrokken voor individuele subsidie en kredietverlening aan emigranten. Ondertussen was er intern op diverse ministeries wel steeds meer onenigheid over het nut en effect van de bevolkingspolitiek. Het schrikbeeld van een arm en vol land vervaagde. Vanaf het begin van de jaren twintig had de overheid ook een industrialisatiepolitiek gevoerd en die bleek uitermate succesvol. Er kwam genoeg werk voor iedereen, zelfs al bleef de bevolking sterk groeien. Toch maakte de overheid pas in 1993 (!) officieel een einde aan het emigratiebeleid. Het hoorde niet langer tot de 'kerntaken', zo liet het Ministerie van Sociale Zaken weten.
De film "Farmers for Canada - Dutch family makes a new start"
Starring: de familie Boelhouwer
Door de komst van vele Nederlandse emigranten, ontstond er in 1952 bij het Nationale Film Instituut van Canada het plan een korte film te maken over een familie die naar Canada komt. Na overleg met de Canadese ambassade in Den Haag werd er gekozen voor de familie Boelhouwer in Lekkerkerk. Die keuze werd mede bepaald door de lokatie: Lekkerkerk oogt heel Hollands, met huisjes onderaan een dijk en vele molens in de nabijheid. Erg kenmerkend voor de emigratiekoorts van die dagen was Lekkerkerk niet. De familie Boelhouwer was er het enige gezin dat zich voor emigratie had aangemeld. Slechts één vrijgezel uit het dorp was hen een paar jaar eerder voorgegaan.
De film "Farmers for Canada – Dutch family makes a new start" was geen wetenschappelijke studie. Hij moest in tien minuten aan de Canadezen een beeld geven over het hoe en waarom van al die Nederlandse immigranten die ze sinds kort tegenkwamen. De Boelhouwers leken daarvoor heel geschikt. Cornelis Boelhouwer, de vader, was 'dagloner', een man zonder bezit, zonder eigen woning zelfs, voor de gemiddelde Canadees onvoorstelbaar. Natuurlijk was het huisje dat de Boelhouwers huurden wel een "spotless cottage", aldus de film. Dat was niet gelogen, zeggen buren en familie nu nog. Pie Boelhouwer, de vrouw van Cornelis, was een propere huisvrouw.
Ze hadden zeven kinderen, waarvan de oudsten, Teuntje van achttien, Jo van zeventien en Pie jr. van vijftien bij boeren in de buurt werkten. De jongere kinderen zaten nog op school, onder hen de enige zoon Hans, elf jaar oud. Via vader Boelhouwer en de werkende dochters krijgt de Canadese kijker een beeld van het fraaie Hollandse polderlandschap, compleet met molens, koeien en kaasmakerij. Het ziet er idyllisch uit, maar, zegt de film, Nederland is overvol en emigreren is voor Cornelis Boelhouwer de enige mogelijkheid om zelf ooit een boerderij te bezitten. Daarna krijgen we te zien hoe ijverig de hele familie Engelse les volgt, hun bezoek aan de Canadese ambassade ("They move one step closer to their goal of a new future for the children"), de "crucial" gezondheidskeuring en dan is er het vertrek: Cornelis kijkt nog een keer om naar het kleine huisje met de appelboom op het erf en dan zien we de kustlijn van Canada. Daar volgen we de familie nog naar hun eerste vestigingsplaats, op het kleine Prince Edward Island aan de oostkust. Ze zullen er een jaar op contract bij een Canadese boer werken, zoals alle Nederlandse emigranten in de agrarische sector. Opnieuw zien we Cornelis Boelhouwer kijken, deze keer naar de golvende heuvels van zijn nieuwe vaderland: "Land –miles and miles of it – and some years hence, as the whole family works hard and saves money, some of it surely will be theirs".
De werkelijkheid
Emigreren vanwege liefdesverdriet
"Het was mijn zus" zegt Jo Boelhouwer met grote stelligheid, "zij had een vriend, de zoon van de boer bij wie ze werkte, en dat mocht blijkbaar niet. En toen zei ze dat ze weg wilde. Mijn vader zei toen: als jij weg gaat, gaan we allemaal”. Alle Boelhouwers, ook Teuntje zelf, bevestigen het. Het idee om te emigreren ontstond omdat de oudste dochter liefdesverdriet had. Jaap Boelhouwer, jongste broer van Cornelis, woonde in 1953 in Brabant. Hij sprak zijn broer destijds niet vaak, er was ook geen geld om naar Rotterdam te reizen voor het afscheid. Jaap: "Ik begreep het niet. Hij had zeven kinderen en de derde of de vierde ging al aan het werk, dus hij was door zijn kwaaie tijd heen. Daarom snapte ik het niet. Maar z'n vrouw en z'n oudste dochter hebben er op aangedrongen".
Toen Teuntje eenmaal haar moeder had overtuigd dat het elders beter zou zijn, was het besluit in feite gevallen. Degene die er het meeste moeite mee had, was de tweede dochter, Jo. Zij had ook al een vriend en die moest ze achterlaten. Jo: "Mijn moeder had het helemaal niet op hem, er was sprake van een vete met zijn familie". Jo zocht naar mogelijkheden om in Nederland te blijven, tevergeefs. Haar neef Mars Hakkesteeg, die toen vaak met haar optrok: "Ze kwam een keer bij ons thuis en toen vroeg ze: kan ik niet bij jullie blijven? Ja, zei mijn moeder, maar dat kan niet, want dan duik je bij ons onder en dan zijn wij de klos. Dus dat is toen niet doorgegaan". Latere pogingen van Jo om vanuit Canada in contact te blijven met haar vriend in Lekkerkerk werden door haar moeder gedwarsboomd.
Aan het maken van de film hebben de kinderen Boelhouwer geen slechte herinneringen. Zoon Hans voelde zich even een heuse filmster toen de familie in het najaar van 1953 werd uitgenodigd voor de première van de film in de bioscoop van Charlottetown, de hoofdstad van Prince Edward Island: "We moesten allemaal gaan staan en iedereen applaudisseerde". Toen de filmmakers vijf jaar later bij de familie langs kwamen om te vragen of ze mee wilde werken aan een vervolg, weigerde moeder Boelhouwer echter resoluut. Van het optimistische beeld dat wordt geschetst in de eerste film was weinig terechtgekomen. Haar schoonzus Corrie Boelhouwer-Terlouw zegt nu: "Het was eerst wel echt armoede en dat wilden ze voor ons niet weten. Maar later heeft ze wel gezegd: ik had wel kruipende terug willen komen. Maar ja, zo van lieverlee ging het wat beter, toen Kees op een proefboerderij is gekomen".
Alle pogingen van Cornelis (Kees) Boelhouwer om zelf een goed lopende boerderij op te zetten mislukten. Hij vond inderdaad pas zijn draai nadat hij een baan had gekregen bij de Canadese overheid, als medewerker van een proefboerderij. Zijn broer Jaap: "Hij was niet het type om zelf te boeren. Het was een beste werkkracht, maar voor een ander, zo heb ik hem altijd gezien". Cornelis Boelhouwer stierf in 1992, zijn vrouw zes jaar later. Beiden liggen begraven op Prince Edward Island. Ondanks alle moeilijkheden was Canada toch 'hun' land geworden.
Zoon Hans over de enige keer dat zijn ouders naar Nederland terug gingen, in 1976: "Zodra ze terug waren, zeiden ze: een mooie plek om te bezoeken, maar gelukkig is het voorbij". Hans ziet zichzelf zeker als Canadees. Hij koos op zijn achttiende voor het Canadese leger en bleef de rest van zijn leven beroepsmilitair. De dochters Boelhouwer trouwden allemaal in Canada, deels met Nederlandse emigranten. Tweede dochter Jo kan nog wel weemoedig worden als ze denkt aan Nederland en een verloren liefde. Maar, zegt ze: "Gedane zaken nemen geen keer. En mijn kinderen en kleinkinderen zijn hier, dat is nu het voornaamste".
Tekst: Gerda Jansen Hendriks
Reportage: Laura van Hasselt, Gerda Jansen Hendriks
Beeldmateriaal
Basis van de reportage is de film "Farmers for Canada – Dutch Family makes a new start" , nummer 53 uit de serie Eyewitness, in 1953 geproduceerd door de National Film Board of Canada. De reportage opent met de slotscène uit de Nederlandse speelfilm "Sterren stralen overal" (1953), nu in bezit van het Filmmusesum. Verder fragmenten uit voorlichtingsfilms van de Nederlandse overheid: "Mijn neef uit Canada" (1952) en "Wijder Horizon" (1958), alsmede een televisiefilm over emigratie "Het besluit" (NCRV, 1960), alles uit het NAA.
Muziek
Het openingslied van de reportage komt uit de speelfilm "Sterren stralen overal". Het werd na het uitbrengen van de film een populair deuntje in Nederland. Het favoriete nummer van Hans Boelhouwer: "Prince Edward Island is heaven to me" is er in verschillende uitvoeringen. In de reportage wordt het gezongen door Mac Wiseman. Het is gecomponeerd door Hal Lone Pine.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: