Een biografie van Otto Frank
Op 4 augustus 1944 werd het gezin Frank gearresteerd. Vader Otto, moeder Edith, Margot en Anne hadden meer dan 2 jaar ondergedoken gezeten in het Achterhuis maar op die mooie zomerdag werden ze, na een geheimzinnig telefoontje naar de Sicherheitsdienst, afgevoerd naar de Zentralstelle en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Daar werden de mannen van de vrouwen gescheiden.
Otto Frank zag zijn gezin nooit meer; hij keerde in juni 1945 als enige overlevende terug naar Amsterdam. De publikatie van het dagboek van Anne maakte hem misschien wel de beroemdste ‘vader van…’ De hele wereld verslond de levendige beschrijvingen van het onderduikleven van Anne, haar meisjesachtige nukken en haar vroegrijpe commentaren. Maar over het leven van Otto Frank zelf – hij stierf in 1980 - was tot op heden minder bekend.
De Engelse schrijfster Carol Ann Lee schreef een biografie van Otto Frank: Het Verborgen Leven van Otto Frank. Ze haalde veel documenten en brieven naar boven. Het boek dat vandaag zal verschijnen geeft veel tot nu toe onbekende informatie en werpt ook een nieuw licht op de vraag die de gemoederen altijd heeft beziggehouden: wie verraadde het gezin Frank?
Aan de dood ontsnapt
Otto Frank noemde het zelf een wonder dat hij terugkeerde uit Auschwitz. Statistisch gezien waren zijn overlevingskansen als oudere man - hij was 55 toen hij gedeporteerd werd - minimaal. Geestelijke veerkracht en een relatief goede lichamelijke conditie hebben hem waarschijnlijk geholpen de maanden in het concentratiekamp te doorstaan. Maar tegen het einde van de nachtmerrie is ook het lot hem goedgezind geweest. Midden januari 1945 rukte het Rode Leger op in de richting van Auschwitz. De Duitsers begonnen met het uitwissen van sporen; ze bliezen de gaskamers op en ontmantelden de crematoria. Zoveel mogelijk gevangenen werden geëvacueerd. Maar Otto Frank lag op dat moment in de ziekenbarak en was te zwak om mee te lopen in de colonnes. Op 19 januari vertrok de laatste groep evacuées uit Auschwitz. In totaal 58.000 mannen, vrouwen en kinderen maakten een helse tocht, de meesten overleefden het transport niet. In het kamp bleven 6000 zieke en uitgeputte mensen zonder bewaking achter; zij konden zich even veilig wanen. Maar op 25 januari keerde de SS terug. Alle overgebleven gevangenen, waaronder Otto Frank, werden gedwongen zich bij de hoofdpoort op te stellen, klaar voor executie. Op het allerlaatste moment kwam er echter een tegenorder en maakten de Duitsers zich uit de voeten. Twee dagen later arriveerde het Rode Leger.
Voor Otto Frank kwam de bevrijding net op tijd. Hij kon zich voor het eerst weer baden en verpleegsters van het Rode Leger deelden voedsel en schone kleren uit. Langzaam herstelde Otto Frank zich. Op 11 februari 1945 had hij weer voldoende levenskracht om aantekeningen te maken. Carol Ann Lee citeert voor het eerst uit het ‘dagboekje’ dat Otto Frank bijhield tot zijn terugkeer in Amsterdam. Het bevat summiere notities over het leven in Auschwitz; op 16 februari schrijft hij eenvoudig ‘Russische film’ en op 17 februari ‘eerste wandeling buiten’. De observaties werden wat uitgebreider toen Otto Frank naar Katowice en later naar Odessa werd overgebracht in afwachting van een schip dat hem naar Marseille kon brengen. Maar het beste beeld van die onzekere periode in zijn leven geven de brieven die hij schreef aan zijn familie. Zo berichtte hij op 18 maart aan zijn moeder in Basel: “Ik kan er nog niet toe komen uitvoeriger over mijn belevenissen te vertellen; het belangrijkste is dat je weet dat ik leef en gezond ben. Ik word gekweld door de gedachte dat ik niet weet waar Edith en de kinderen zich bevinden, zoals je begrijpt. Maar ik heb hoop ze allemaal gezond terug te zien en ik wil de hoop niet verliezen..” Enkele dagen na deze brief hoorde Otto over het lot van zijn vrouw Edith: ze was op 6 januari in Auschwitz-Birkenau gestorven door uitputting.
'Voor mij heeft het leven geen zin meer...'
Terug in Amsterdam
“Het was 3 juni 1945. Jan stormde de woonkamer in en greep me vast. ‘Miep, Otto Frank komt terug.’ Ik schoot vol. Diep in mijn hart had ik altijd geweten dat hij terug zou komen en de anderen ook. Op dat moment zag ik een gestalte langs ons raam lopen. Mijn keel kneep zich samen. Ik rende naar buiten. Daar was meneer Frank in eigen persoon en hij liep op onze deur af. We keken elkaar aan. We konden geen woorden vinden. Hij was mager, maar dat was hij altijd geweest. Hij had een bundeltje bij zich. Mijn ogen zwommen in tranen. Mijn hart smolt. Plotseling was ik bang om meer te weten. Ik wilde niet weten wat er gebeurd was. Ik wist dat ik het nooit zou vragen. We stonden sprakeloos tegenover elkaar, totdat Frank eindelijk met rustige stem zei: ‘Miep, Edith komt niet meer terug’.”
Na maanden van wachten en omzwervingen had Otto Frank in juni 1945 eindelijk Amsterdam bereikt. Hij ging vrijwel onmiddellijk naar Miep Gies, die lange tijd zijn secretaresse was geweest en tijdens de onderduikperiode de familie Frank had bijgestaan. Miep Gies durfde, zoals ze zelf beschreef, bij het weerzien de verschrikkingen van de laatste oorlogsmaanden niet ter sprake te brengen. En Otto Frank begon er niet over. Gedurende zijn leven sprak hij zelden over wat hij had meegemaakt. Otto Frank was een gedisciplineerde man die zichzelf op de been wist te houden door aan de toekomst te blijven denken en niet te verdrinken in zelfmedelijden. Zelfs nadat in juli 1945 - na weken van machteloos zoeken in de lijsten van het Rode Kruis - het bericht kwam dat ook zijn dochters Margot en Anne het kamp niet overleefden, bleef Otto Frank opmerkelijk nuchter. In de meest wanhopige brief aan zijn moeder van september 1945, die eindigde met “...voor mij heeft het leven geen betekenis meer”, trachtte hij tussendoor nog steeds krampachtig optimistisch te blijven: “Ik sta echt op het punt te gaan huilen, ik huil heel gauw. Maar je moet weten dat ik gezond ben...Ik probeer niet te veel te piekeren en ik slaap heel goed. Natuurlijk laten de gedachten aan Edith en de kinderen me nooit los, maar ik probeer de dingen meer van de positieve dan van de negatieve kant te bekijken....”
De handelsactiviteiten van Otto Frank
Alsof het leven van Otto Frank nog niet tragisch genoeg was, werd hij in de jaren vlak na de oorlog ook nog eens geplaagd door de Nederlandse autoriteiten. Otto Frank was een Duitser, opgegroeid in Frankfurt. In 1933 vluchtte hij voor het nazi regime en richtte in Amsterdam een filiaal van het bedrijf Opekta op. De firma handelde in geleermiddel, een belangrijke grondstof voor jam. Omdat de verkoop ‘s winters bij gebrek aan vruchten vrijwel stil lag, zette hij in 1937 een tweede bedrijf op: Pektakon. Pektakon handelde in kruiden en specerijen. Om tijdens de bezetting de Duitse maatregelen tegen Joodse bedrijven te omzeilen, werden er administratieve veranderingen aangebracht . Otto Frank trok zich op papier terug uit zijn functie van directeur. De activiteiten van Pektakon werden ondergebracht bij Gies & Co, Opekta mocht blijven bestaan. Officieel had Otto Frank geen zeggenschap meer, maar hij kon tijdens de hele onderduikperiode van juli 1942 tot de arrestatie op 4 augustus 1944 vanuit het Achterhuis in het geheim leiding blijven geven. Daarna voerden Miep Gies en Otto Kugler tijdelijk het bewind. Na de bevrijding was er was echter geen sprake van dat Otto Frank zijn bedrijven zonder meer kon terugeisen. Hij was immers een Duitser, iemand van vijandelijke nationaliteit. Het Nederlands Beheersinstituut stelde een onderzoek in naar het gedrag van zakenman Otto Frank tijdens de oorlog. Een netelige situatie want de praktijk was op dat gebied niet brandschoon. In de bedrijfsadministratie van Pektakon staan leveringen aan het ‘Armee Oberkommando in Berlijn’. En Otto Frank gaf zelf bij een politieonderzoek in 1963 toe aan de Wehrmacht te hebben geleverd. Ook Miep Gies bevestigde in een ongepubliceerd antwoord op een vragenlijst van he NIOD in 1985 “...in de oorlog werd onvermijdelijk ook aan de Wehrmacht geleverd.” Maar het Nederlands Beheers Instituut wist in 1946 van niks. En dat wilde Otto Frank waarschijnlijk graag zo houden.
Het geheim: leveranties aan de Wehrmacht
De medewerkers van Otto Frank, hebben vast en zeker net als Miep Gies geweten van de leveringen aan de Wehrmacht. Ook de politie was vanaf 1963 op de hoogte en het NIOD vanaf 1985 maar zij hebben met die informatie nooit iets gedaan. Maar er was nog een man die wist van het geheim van Otto Frank: Tonny Ahlers. Deze naam is nooit eerder opgedoken in connectie met het gezin Frank, maar hij blijkt een belangrijke rol te hebben gespeeld . Tonny Ahlers is in 2000 overleden maar uit brieven blijkt hoeveel hij wist van de activiteiten van Otto Frank in de oorlog. Zo schreef Ahlers in 1963 aan Karl Josef Silberbauer, de Gestapo-officier die verantwoordelijk was voor de arrestatie van de familie Frank en die door Simon Wiesenthal was opgespoord: “...het zal mij weinig moeite kosten te bewijzen dat Otto Frank/Opekta onder meer als leverancier aan de Wehrmacht in 1941 eerder een profiteur en een verrader van zijn eigen soort kan worden genoemd.” Later schreef hij aan een journalist (die overigens niets met die brief deed) over Otto Frank: “...hij wachtte...tot juli 1942 om onder te duiken. Wat hij in de tussentijd deed, is mij bekend. En zijn spelletjes met Gies. Franks oudste dochter werd in de zomer van 1942 opgeroepen voor deportatie naar Duitsland waaruit bleek dat de NSB-Wehrmacht relaties/leveringen geen waarborg tegen deportatie waren.”
In 1945 kon Tonny Ahlers zijn kennis van de activiteiten van Otto Frank goed gebruiken. De handel met de Werhmacht was op dat moment een achilles-hiel; Frank moest zich immers tegenover het Beheersinstituut als ‘goede Duitser’ bewijzen. Tonny Ahlers zelf was in juni 1945 opgepakt door de Politieke Opsporingsdienst en zat in de gevangenis in Scheveningen. De agenda van Otto Frank uit 1945 laat maar liefst 5 afspraken met Ahlers zien, tweemaal gevolgd door een brief waarin Otto Frank aan de Nederlandse autoriteiten schrijft dat Tonny Ahlers hem tijdens de oorlog “uit handen van de Gestapo heeft gered.” Over welke goede daad van Ahlers schreef Otto Frank? Het ging om een ontmoeting op 18 april 1941. Op die dag kwam Ahlers naar het kantoor aan de Prinsengracht met een klikbrief waarin Otto Frank er o.a. van beschuldigd werd zich op beledigende wijze over de Wehrmacht te hebben uitgelaten. “Ahlers zei dat hij als koerier tusschen de NSB en de SS werkzaam was en dat hij deze brief had onderschept. Hij vroeg er geen belooning voor doch ik gaf hem uit mij zelf fl. 10,-. Ik vroeg hem weer terug te komen; maar hij wees erop dat het hem niet om het geld te doen was, ofschoon hij natuurlijk niet veel verdiende. Hij kwam terug waarbij ik hem nog eens fl. 5,- of fl. 10,- gaf.” Frank haalde deze gebeurtenis aan om een goed woordje te doen voor Ahlers. Maar was het onderscheppen van die brief werkelijk een kwestie van menslievendheid? Of begon daarmee de eerste vorm van chantage? Otto Frank draaide duidelijk om de kwestie heen. In een latere verklaring beweerde hij dat Ahlers actief om geld had gevraagd. Het sop lijkt de kool nauwelijks waard, ware het niet dat Otto Frank zich na de oorlog zoveel moeite getroostte voor deze man. Wat bezielde hem daarbij? Het is goed mogelijk dat Ahlers dreigde, gezien de kennis die hij in zijn brieven uit 1963 openbaarde maar die hij in 1945 waarschijnlijk ook al bezat, onverkwikkelijke zaken over Otto Frank uit de doeken te doen. Des te schrijnender zijn de data: op 20 juli 1945 bracht Otto Frank voor het eerst een bezoek aan Ahlers, twee dagen nadat hij het bericht over de dood van Margot en Anne had vernomen.
Het verraad
In 1946 werd Ahlers veroordeeld als ‘informant van de SD, voor het verraden van mensen bij de SD en als directeur van het Wehrmcht Einkauf Buro PTM Petoma.’ Tijdens het voorafgaande proces bleek Ahlers alles behalve een reddende engel te zijn geweest in de oorlog. Alleen Otto Frank had een goed woordje voor hem gedaan. Alle andere getuigen (zelfs zijn eigen familie) schetsten het beeld van een antisemitische en hypocriete man. Ahlers bleek al voor de oorlog betrokken te zijn geweest bij antisemitische rellen, werd in 1940 zowel lid van de NSB en de NSNAP, werkte als rapporteur voor de ‘Sicherheitspolizei’, verraadde diverse mensen waaronder kennissen van zijn eigen familie en was volgens Van Poppel van de Reichssicherheitsdienst en Abwehr “bij veel arrestaties van joden de agitator.” Het is mogelijk dat Ahlers zoveel wist van de handel van Frank in de oorlog omdat hij daarin zelf een rol speelde. Ahlers had een inkoopbureau voor de Wehrmacht en wellicht leverde Otto Frank hem na de eerste ontmoeting in 1941 spullen. In ieder geval raakte Tonny Ahlers zomer 1944 in de problemen. Zijn bedrijf liep slecht en hij kreeg ruzie met nazi-spion Herman Rouwendaal. Dat betekende dat Ahlers in het laatste jaar van de oorlog twee dingen nodig had: geld en een wit voetje bij de Gestapo waardoor ze hem bescherming wilden bieden tegen Herman Rouwendaal. In 1963 schreef Ahlers aan Silberbauer niet alleen over de handel van Frank met de Wehrmacht, maar ook dat hij altijd heeft geweten van de familie Frank in het Achterhuis en het gezin “enige tijd had toegestaan” onder te duiken. In de reconstructie van Carol Ann Lee is Ahlers dan ook degene die het gezin Frank verraade. Op 3 augustus 1944 betrok Maarten Kuiper - die in dienst was bij de Sicherheitsdienst voor de jacht op joden en na de oorlog ter dood werd veroordeeld - het huis dat daarvoor bewoond werd door Ahlers. Bij die gelegenheid hebben beide mannen elkaar gesproken en is Ahlers met het verhaal over het gezin Frank gekomen. De premie voor het aanbrengen van joden was in die periode opgelopen tot f 40,- per persoon en Maarten Kuiper kon Ahlers wellicht bescherming bieden bij zijn oplopende ruzie met Rouwenaal. Het was vervolgens Maarten Kuiper die de volgende dag het telefoontje pleegde naar de Sicherheitsdienst en die een paar uur later persoonlijk aanwezig was bij de arrestatie van de familie Frank.
Een theorie
De verdiensten van Carol Ann Lee
Er zijn in de loop der tijd veel zinspelingen geweest op het verraad en in 1948 en 1963 heeft de politie officiële onderzoeken gehouden. Daarbij was de magazijnknecht Van Maaren steeds de hoofdverdachte. Maar de bewijzen tegen hem zijn nooit voldoende gebleken. Naarmate de tijd voortschreed, werd het steeds onwaarschijnlijker dat de definitieve dader ooit nog gevonden zou worden. De meeste mensen die betrokken waren bij het gezin Frank in de oorlog zijn inmiddels overleden. In de wetenschappelijke editie van het dagboek concludeerde het NIOD dan ook: “De juiste toedracht zal niet meer gereconstrueerd kunnen worden.” Het boek van Carol Ann Lee haalt echter opmerkelijk veel nieuwe namen en feiten naar boven. Maar - hoewel haar reconstructie plausibel en de rol van Ahlers op z’n minst opmerkelijk is - de kwestie van het verraad is nog steeds niet definitief opgelost. Harde bewijzen tegen Ahlers ontbreken. De verdienste van het boek is dat het beeld van de oorlog – waarin alle verhoudingen op z’n kop stonden en iedereen op een ingewikkelde manier z’n kop boven water probeerde te houden – weer eens is bijgesteld en dat het zin heeft om te blijven zoeken.
Beeldmateriaal
FILM
‘Het kan verkeren’ van Dick Laan, 1945. Smalfilmmuseum
‘Begrafenis WA-er Koot’, 17-02-1945. Polygoon Hollands Nieuws
‘Bevrijding concentratiekamp Auschwitz’, 1945. Journaal.
‘Opening van het Anne Frank Huis’ 01-05-1961. Polygoon Hollands Nieuws
FOTO
Diversen uit prive-collectie Buddy Elias, Basel
Diversen uit collectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
Wubbo de Jong, Volkskrant
De Telegraaf
Literatuur
Carol Ann Lee, “Het verborgen leven van Otto Frank. Een biografie”. Uitgeverij Balans, Amsterdam, 2002
Carol Ann Lee, “ Pluk rozen op aarde en vergeet mij niet. Anne Frank 1929 – 1945”. Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1998
David Barnouw & Gerrold van der Stroom, “De dagboeken van Anne Frank. Volledige uitgave”. Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie/Staatsuitgeverij/Bert Bakker, 1986
Miep Gies & Alison Leslie Gold, “Herinneringen aan Anne Frank”. Uitgeverij Ooievaar, Amsterdam, 1987.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: