De begraafplaats Groenendaal van Den Bosch is ongetwijfeld een van de mooiste begraafplaatsen in Nederland. Hoge oude bomen buigen zich over de lange lanen die het kerkhof doorsnijden. Op de novemberdag dat de opnames gemaakt worden, schijnt de zon die regenplassen doet glinsteren en de herfskleuren doet oplichten. Hier en daar lopen mensen met bloemen in hun handen om de laaste rustplaats van een dierbare te verzorgen. Er heerst een serene stilte, slechts onderbroken door de fluitende vogels en de gedempte gesprekken van de passanten.
Helemaal achteraan, dicht bij de grote weg ligt een veldje dat vroeger van de rest afgescheiden was door een hoge heg. In de heg zat een smalle opening waar net een doodskist doorheen kon. Nu verschilt het nauwelijks van de overige gedeelten, behalve dat het erg sober is en het verkeerslawaai duidelijk te horen is. Dit is het stukje ongewijde aarde van het kerkhof van Den Bosch, zoals alle katholieke begraafplaatsen hebben. Tegenwoordig wordt er niemand meer ‘achter de heg’ begraven.
In ongewijde aarde kwamen de zondaars terecht. Wanneer deze zondaars kahtoliek gedoopt waren, hadden zij nog wel kans om in de hemel te komen. Die beslissing liet de kerk aan God over. De laatste sacramenten, die de overgang van het aardse naar het eeuwige vergemakkelijken, ontvingen zij echter niet. Voor de katholieke kerk was iemand zondig als hij of zij zelfmoord had gepleegd. Begin dit jaar liet bisschop Hurkmans in het programma Kruispunt weten dat iemand die euthanasie laat plegen, ook geen recht heeft op de laatste sacramenten, het Heilig Oliesel.
Verder leverde overspelig gedrag, openlijke homoseksualiteit, lidmaatschap van de vrijmetselaars, de NSB, de SDAP of de communistische partij een graf in ongewijde grond op. Ook het niet nakomen van de vijf kerkelijke geboden, zoals het niet bijwonen van de heilige communie rond Pasen, de Paasplicht, was een reden voor een plaats in ongewijde grond. In 1983 is het Kerkelijk Wetboek aangepast en sindsdien moet iemand luidruchtig, publiekelijk en zonder berouw te tonen zondig zijn, wil die nu in aanmerking komen voor een graf in ongewijde aarde. Zelfmoordenaars bijvoorbeeld worden door de katholieke kerk nu als ontoerekeningsvatbaar beschouwd. Zo iemand gaat niet opzettelijk in tegen de regels van de kerk maar is erg in de war en zo tot zijn daad gekomen. In de praktijk trad al voor 1983, vanaf halverwege de jaren zestig, een versoepeling van de regels op. Natuurlijk waren er enkele zeer scrupuleuze pastoors aan wie deze versoepeling volledig voorbij ging. Deze bleven de letter van de wet volgen. Bovendien zijn er inmiddels legio algemene begraafplaatsen gekomen, ook het kerkhof van Den Bosch heeft een algemeen gedeelte waar iedereen van atheïst tot moslim een fatsoenlijke begrafenis kan krijgen.
Lopend over de begraafplaats ontwaart men in de struiken langs de paden hier en daar een kruisje of een grafsteentje. Ook dit is ongewijde aarde, maar hier liggen doodgeboren ongedoopte kinderen. Kinderen die levenloos ter wereld kwamen, konden niet gedoopt worden en waren zodoende nog steeds belast met de erfzonde. De erfzonde werd volgens de katholieke leer weggewassen met gewijd water. Of in de woorden van kardinaal Simonis: “... men [de kerk en dienaren van de kerk] zat gevangen in een soort van collectieve onmacht als gevolg van een even collectief zwart-wit denken rond het woord van Jezus: “Wie gelooft en gedoopt is, zal zalig worden.” De conclusie was direct: “Niet gedoopt, dus niet zalig”
Ongedoopte kinderen
Vuilnisbelt
Het dochtertje van het echtpaar Jan en Clara de Vaan werd in 1967 doodgeboren. Ook dit kind ligt tussen de struiken begraven. Jan de Vaan heeft het onkruid verwijderd en de struiken gesnoeid: “Ons kind is gewoon op de vuilnisbelt gegooid, alsof het niks waard was.” Op het grafsteentje dat het echtpaar heeft laten plaatsen staat de naam Jolanda. Normaal kregen ongedoopte kindertjes geen naam, niet gedoopt is ook geen naam. Clara de Vaan had echter lang voor de geboorte de namen bedacht voor zowel een jongen als een meisje. Zij heeft de naam Jolanda eigenhandig in het trouwboekje bijgeschreven.
Jolanda werd in een katholiek ziekenhuis in Den Bosch geboren. Het personeel dat uit nonnen bestond hield een groot wit laken voor mevrouw de Vaan zodat zij het kind niet kon zien. Jan de Vaan die vanuit het werk door zijn baas met topsnelheid naar het ziekenhuis was gereden, rende achter het groepje aan dat ijlings de kamer verliet met zijn dochter. Hij vroeg om het kind te zien, waar niets aan leek te mankeren. Een oud nonnetje dat in het ziekenhuis werkte, heeft het kindje afgelegd en mooi aangekleed met bloemetjes naast het hoofdje. De Vaan vroeg zijn baas die nog steeds bij hem was om er een foto van de maken. De baas maakte twee foto’s, die het echtpaar nog altijd in bezit heeft. De Vaan wilde het kind in Ammerzoden, waar hij woonde laten begraven, maar hij liet zich door het ziekenhuispersoneel ompraten dat het toch beter in Den Bosch begraven kon worden. Het kind ging met een groot lijk mee naar de begraafplaats, zo hoefde men niet speciaal een auto te laten rijden.
Over de kwestie werd vervolgens niet meer gepraat. Aan de twee kinderen die de familie al had, werd uitgelegd dat ze toch geen zusje hadden en verder werd er in familie en vriendenkring niet over gepraat. Ook de echtelieden onderling konden er moeilijk over praten. Van pastorale bijstand was al helemaal geen sprake.
Vierendertig jaar lang heeft het echtpaar De Vaan niet geweten waar hun kind begraven lag. Bij verschillende instanties kregen zij bij navraag nul op het rekest. Naar aanleiding van een artikel in het Brabants Dagblad hebben zij contact opgenomen met de beheerder van de begraafplaats in Den Bosch, de heer Schalken. Deze bewaart in het archief een oud, beduimeld schriftje waar met de naam van de ouders staat aangeduid waar het kind begraven ligt. Zo kon hij binnen zeer korte tijd de familie de Vaan uitsluitsel geven over de laatste rustplaats van hun dochter. Op deze manier zijn er meer ouders die erachter komen waar hun kind gebleven is. Het echtpaar de Vaan is achteraf woedend: “Zo ga je nog niet met een hond om. Als je die laat inslapen kun je er nog afscheid van nemen. Dat hebben wij nooit gekund.”
Het rijke roomse leven
Dwalingen
Ruim dertig jaar geleden was dit een normale gang van zaken. De invloed en de macht van de katholieke kerk reikte toen nog tot in het graf en zelfs daarna. Men had nog niet te maken met de halflege kerken van nu. Het Rijke Roomse leven was nog buitengewoon levendig. Kinderen uit grote katholieke gezinnen kregen de cathechismus en de voorbereiding op de heilige communie letterlijk ingeprent. Een groot zondebesef werd hen met behulp van gedetailleerde prenten bijgebracht. Een grijnzende duivel en een huilende engel bij grote zondaren, een glimlachende engel en een ontevreden duivel bij smetteloze zielen. Gelukkig was er in het geval van kleine zonden dan nog de biecht. Geestelijken stonden in hoog aanzien en zij werden zeker niet tegengesproken. Het honderjarig bestaan van de bisschoppelijke hiërarchie werd groots gevierd en bracht duizenden mensen op de been. De Belgische kardinaal van Roey was de eregast op dit feest en werd vorstelijk onthaald. In deze sfeer konden de geestelijken het privéleven van de gelovigen in hoge mate beïnvloeden. Daarbij verkeerden ouders die net te horen hadden gekregen dat hun kind doodgeboren was, in een kwetsbare positie.
Tegenwoordig past de katholieke kerk het al langer bestaande ‘doopsel van begeerte’ toe op doodgeboren kinderen: als de moeder gedurende de zwangerschap wil dat het kind gedoopt wordt, geldt dat als doop. Daarnaast geldt nog het doopsel van bloed. Bij een bevalling stroomt tevens het nodige bloed dus is het kind gedoopt door het doopsel van begeerte en het doopsel van bloed. Voor veel ouders is het achteraf een opluchting om te weten dat hun kind toch in de hemel terecht is gekomen en niet ergens ronddoolt in het voorgeborchte van de hel of erger. De familie de Vaan is echter van mening dat de kerk het doopsel van begeerte intertijd al op hun kind had kunnen toepassen: “Ik heb dat vroeger al uit de catechismus geleerd,” vertelt Jan de Vaan, “het had allemaal niet zo hoeven gaan.”
Achteraf kan ook Thea Faber-Verharen zich boos maken over het feit dat haar vader in ongewijde grond begraven moest worden. Hij was lid van de socialistische vakbond de NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen). De katholieke kerk had via een bisschoppelijk schrijven reeds laten weten dat lidmaatschap van een socialistisch getinte vereniging, die het paradijs op aarde in plaats van in de hemel predikte, uitsluiting van de sacramenten betekende. In de lange bisschoppelijke brief uit 1918, waarin katholieken gewaarschuwd worden voor het socialisme en het nog gevaalijker anarchisme, staat bijvoorbeeld:
"Het socialisme is een allergevaarlijkste dwaling,omdat het door de voorspiegeling eener nieuwe maatschappij, waarin ieder stoffelijke welvaart en geluk zal vinden, de menschen tracht te verleiden zijn verderfelijke beginselen te volgen en zoo voor een gedroomd tijdelijk geluk, als ’t ware voor een paar zilverlingen, hunnen Heer en Meester Jezus Christus uit te leveren. Ook schrikt het niet terug voor de meest ongeoorloofde middelen, zelfs niet voor opstand tegen het wettig gezag en revolutie, om zich te kunnen meester maken van de Staatsmacht en aldus zijne denkbeelden, zooveel mogelijk, door te voeren."
Verharen kreeg hier al mee te maken toen hij wilde trouwen, het sacrament van het huwelijk. De pastoor eiste van hem dat hij zijn lidmaatschap van de NVV opgaf, anders mocht hij niet in de kerk trouwen. Verharen was een principiële man en weigerde zijn lidmaatschap op te zeggen. Het is dan 1924. Verharen heeft sindsdien geen voet meer in de kerk gezet. Wel gaf hij zijn kinderen een katholieke opvoeding.
De weigering van sacramenten gold ook voor zijn begrafenis: hij mocht niet in gewijde aarde begraven worden. Deze consequentie had Verharen overigens al lang aanvaard. Toen Verharen in 1961 stierf was het nog de gewoonte dat er op de begraafplaats geen vrouwen aanwezig waren. Die bleven na de dienst in de kerk en de mannen brachten de kist naar het kerkhof. In ongewijde aarde begraven worden, betekende echter dat er geen kerkdienst gehouden werd. De vrouwen van de familie Verharen, zes dochters en de moeder, moesten dus thuis blijven. Alleen de zoon kon als mannelijk familielid mee naar de begraafplaats. Thea Faber zat met haar moeder en zusters in de woonkamer. De gordijnen waren gesloten als teken van rouw. Op het moment dat de begrafenisauto langs het huis kwam en even stilstond, trok een van haar zusters het gordijn open om nog een laatse blik op hun vader te kunnen werpen. ‘Het ergste vind ik dat ik geen afscheid heb kunnen nemen van mijn vader,’ zegt Thea Faber.
Herman van Esch was tweeëntwintig toen zijn vader in 1955 stierf. De reden die hij opgeeft dat zijn vader in ongewijde aarde ligt is eenvoudig: “Hij ging nooit naar de kerk. Maar hij was wel katholiek gedoopt.” Zijn moeder bleef trouw de kerk bezoeken. Zoals in die tijd gebruikelijk kwam de pastoor regelmatig langs om te vragen of er nog niet een kleine op komst was. “Daar was mijn vader dan blijkbaar wel goed genoeg voor,” zegt Van Esch. De kerk deed de familie van Esch het aanbod om voor achthonderd gulden de ongewijde begrafenis af te kopen. Ter vergelijking: rond 1955 verdiende een ambtenaar met een redelijk salaris ongeveer driehonderd gulden per maand. De familie kon deze achthonderd gulden niet opbrengen en zo kwam Van Esch senior in ongewijde aarde terecht. Enigszins bitter merkt zijn zoon op dat zijn vader in de ogen van de katholieke kerk blijkbaar niks was. Zijn moeder mocht niet bij haar man begraven worden. Zij ligt op een ander deel van het kerkhof in gewijde aarde.
Monument
Toezegging Simonis
Van Esch heeft geen enkele boodschap meer aan de kerk. Hij komt er niet meer. Thea Faber gaat nog wel naar de kerk. Nu er plannen zijn om de ongewijde grond te ruimen en de mensen in gewijde grond te herbegraven, zegt mevrouw Faber: “Dat gaat mooi niet door. Eerst moest hij zo nodig van de kerk hier liggen, nou blijft hij er ook.” De familie de Vaan zou het prettig vinden als de bisschop, “zonder zijn mijter, geen Sinterklaas aan het grafje” alsnog de grond zou wijden. Dat zou voor hen al een hele geruststelling zijn.
In het Twentse Reutum staat sinds 2 juli 2000 een monument voor alle overleden ongedoopte kinderen. Ook in Den Bosch zal zo’n monument komen. Kardinaal Simonis is van plan om aan het eind van dit jaar een bezoek te brengen aan het monument in Reutum, dat hij omschrijft als “een gedenkteken van leed en pijn, van collectieve onmacht als gevolg van bekrompen menselijke inzichten.” Mensen die op een kerkelijk ‘mea culpa’ hopen, zullen dus zeer waarschijnlijk teleurgesteld worden. Wel heeft Simonis aan Andere Tijden toegezegd dat een ieder die wenst dat het ongewijde graf van een dierbare alsnog gewijd wordt, hij of zij een persoonlijk verzoek kan richten tot de betreffende bisschop. Dit geldt voor zowel de ongedoopte kinderen als de ‘zondaren’ op het veldje achter de heg.
Research: Sytske de Jong, Hendrina Praamsma
Regie: Carla Tromp
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: