Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
10 mei 2001

"Shot at dawn"

Militairen in de loopgraven tijden WO I

"The Great War"

“De doodstraf door het vuurpeloton staat op moord en muiterij, maar ook op lafheid en desertie.” (British Army’s Manual of Military Law, 1914 )

P.S: Remember me to all

Op 4 augustus 1914 valt Duitsland België binnen. Dezelfde dag verklaart Engeland de Duitsers de oorlog en stuurt het Engelse beroepsleger, de British Expeditionary Force (BEF), naar het vasteland om de Belgen en Fransen te hulp te schieten. Na drie maanden van gevechten weet men de Duitsers ternauwernood tegen te houden bij de Vlaamse stad Ieper, in een slag die nu bekend staat als Ieper 1. Rond het middeleeuwse stadje ontstaat een uitstulping in het front, de “Ypres Salient”, die van drie kanten door Duitsers bestookt kan worden.
De verliezen onder Britse beroepssoldaten zijn enorm. Om de verliezen in het beroepsleger op te vangen, doet Oorlogsminister Kitchener een beroep op vrijwilligers in Engeland. Hele stadswijken en dorpen melden zich aan. Aangestoken door vaderlandsliefde liegen jongens, soms niet ouder dan veertien, over hun leeftijd om ook dienst te kunnen nemen. Meer dan eens laat het leger de aanmeldingen oogluikend toe. Geen van de vrijwilligers heeft er een idee van dat ze terecht zullen komen in een waanzinnige loopgravenoorlog, die vier jaar zal duren en ruim 10 miljoen soldatenlevens zal kosten.

De oorlog in België en Noord Frankrijk was ontstellend. Gewetenloze bevelhebbers, die honderd kilometer achter het front, de oorlog ‘leidden’, stuurden maandelijks tienduizenden soldaten, willens en wetens, de dood in. Bevelhebbers hadden een tamelijk simpele voorstelling van oorlogsvoering. Om een vijandelijke loopgraaf te veroveren, werd deze eerst dagen achtereen beschoten met kanonnen. Na verloop van tijd werd van hogerhand besloten dat niemand in de vijandelijke loopgraaf dit bombardement overleefd kon hebben. De eigen soldaten werden erop uitgestuurd om de loopgraaf, vaak niet meer dan een paar honderd meter verderop, te veroveren.
In de praktijk pakte deze simpel ogende aanpak vaak heel anders uit. Zodra de eerste granaten begonnen te vallen, verscholen de soldaten zich in diepgelegen bunkers, om zich vervolgens weer een weg naar boven te banen wanneer het bombardement stopte. In het daglicht hoefde men alleen de mitrailleurs op te stellen en te wachten tot vijandelijke soldaten binnen vuurbereik waren.

Deze zinloze opoffering van manschappen, levert de Engelse opperbevelhebber Douglas Haig, de bijnaam ‘butcher Haig’ op. Van de 5 miljoen soldaten in het Britse leger komen er 750 duizend om het leven, wat neerkomt op een gemiddelde van vijfhonderd Britse slachtoffers gedurende elke oorlogsdag. Veel soldaten kunnen dit uitzichtloze bestaan niet aan, en deserteren.

Begraafplaats in de buurt van Ieper

Executie als afschrikking

De Britten deelden tijdens de Eerste Wereldoorlog 3080 keer de doodstraf uit aan eigen manschappen. 346 keer werd deze straf ook daadwerkelijk voltrokken, waarvan 306 keer voor desertie en lafheid. Onder de geëxecuteerden bevonden zich slechts drie officieren; de rest was onderofficier of soldaat. Het merendeel van de executies (322) vond plaats rond de “Ypres Salient”. Executies dienden tevens als afschrikwekkend voorbeeld. Bevelhebbers achtten het wenselijk dat de manschappen banger waren voor de eigen keiharde discipline, dan voor de vijand.

Soldaat (private) Thomas James Highgate, was de eerste die werd gefusilleerd. Op 6 september 1914 werd hij een paar kilometer van zijn compagnie in burgerkleren aangetroffen en dezelfde dag nog veroordeeld. Twee dagen later, om 7.07 uur in de morgen, werd hij op bevel van hogerhand 'zo publiekelijk mogelijk' geëxecuteerd.
Zonder uitzondering werden alle 306 bij dageraad doodgeschoten. ‘Shot at dawn’ wordt decennia later dientengevolge de geuzennaam van deze groep.

De krijgsraad voor halsmisdaden, de Field General Court Marshall, bestond uit drie officieren, onder wie de president. Vaak waren de leden van hetzelfde regiment als de veroordeelde. Ze waren geen juristen. Hun oordeel hing af van hun eigen interpretatie van de Manual of Military Law. De aanklager was meestal een adjudant uit het regiment van de aangeklaagde. Pas vanaf 1917 kwamen er Court Martial Officers, mensen met juridische kennis, die de krijgsraad met juridisch advies bijstonden. De verdediger, de zogenaamde “prisoner’s friend”, kreeg –als hij er al was, want vele aangeklaagden verdedigden zichzelf - maar enkele uren voorbereiding. Het hele proces, inclusief het horen van getuigen en de uitspraak namen amper een half uur in beslag. Beroep was niet mogelijk.

Indien de doodstraf werd uitgesproken, moesten enkele “senior officers” de zaak nog eens beoordelen en de uitspraak bekrachtigen. Vanaf 1917 kostte dat te veel tijd en gingen de papieren rechtstreeks naar veldmaarschalk Douglas Haig. Iedere keer staat er slechts 'confirmed'. In één geval, waarin de soldaat (Arthur Grove Earp, 1/5 Warwick) een beroep deed op het feit dat hij totaal van slag was geraakt door een granaatexplosie, schreef Haig: “How can we win if this plea is allowed.”

John Hughes Wilson, voormalig officier van de inlichtingendient MI-5

Shot at dawn

Een executiepeloton bestond uit zes tot twaalf man, die als eerste taak van de dag opdracht hadden een doodvonnis te voltrekken. In de dageraad werd de veroordeelde geblinddoekt aan een paal of op een stoel vastgebonden. Hij kreeg - om het richten te vergemakkelijken - een witte doek of een stuk wit papier op zijn hart gespeld. De veroordeelde werd soms met drank of morfine van tevoren verdoofd om dramatische scènes te voorkomen. Voor leden van het executiepeloton was zo’n gebeurtenis traumatisch. Soms werden ze gedwongen om een medestrijder te executeren. Velen van hen kregen na de oorlog last van nachtmerries.
Het verhaal gaat dat één keer een executiepeloton heeft geweigerd te schieten. De officier moest het toen zelf met een nekschot doen. Zelden was de veroordeelde op slag dood. Daarom riep één veroordeelde (weer volgens de overlevering) uit: “In godsnaam, schiet raak”.

Voormalig officier van de inlichtingendient MI-5, John Hughes Wilson, zegt over de executies:’ Het is een waarschijnlijk een Hollywood verzinsel dat de verantwoordelijke officier luidkeels het bevel tot vuren gaf. Het bevel om te vuren werd met handsignalen gegeven. Het slachtoffer wist niet wanneer het ging gebeuren.”

mevrouw Kendrick, achternicht van John Thomas Wall.

De zaak van John Thomas Wall

Sergeant John Thomas Wall, NCO (= non commanding officer: onder-officier), geboren 1895, geëxecuteerd 6 September 1917, rangnummer 13216, Worcestershire Regiment.
Wall neemt dienst in 1912 en gaat in 1914 als lance corporal naar Frankrijk. Hij vecht daar 13 maanden onafgebroken, voordat hij weer eens verlof krijgt. Hij maakt Ieper 1, 2 en 3 mee. In 1917 wordt hij vanwege zijn prima gevechtsmentaliteit, discipline en goede karakter tot sergeant benoemd.

Op 10 augustus 1917, om twee uur in de ochtend komt het bevel om op te rukken richting de vijand. De pelotons, zwaar bepakt, zoeken zich een weg door de modder en het door gifgaswolken bedekte terrein. Het leidende peloton raakt echter de weg kwijt. Een hevig bombardement van de Duitse artillerie barst los en het peloton raakt nog meer in verwarring. Een luitenant geeft bevel dekking te zoeken. Wall heeft geluk, hij kan met acht anderen schuilen in een nabij gelegen dug-out, een soort betonnen bunker. Anderen zoeken beschutting rondom de dug-out. Als de kanonnen even zwijgen, komt Sergeant major Davies de groepjes halen om hen naar hun vertrekpunt te sturen.
In de dug-out is ook soldaat W.H. White, die later getuige à charge zou worden. Van buiten, aldus White, klonk op gegeven ogenblik het bevel “to fall in”. Zes man gaan uit de dug-out, maar Wall, White en Rowlands blijven achter. White verklaart: “Toen het bombardement ophield, zijn we naar buiten gaan kijken waar de compagnie was. Maar die was verdwenen. We gingen er van uit dat ze terug waren gegaan naar de spoorweg dug-outs. Op dat moment begonnen de Duitsers weer te schieten. We zijn de hele dag, nacht en volgende dag in de dug-out gebleven. De volgende avond zijn we om een uur of vijf of zes terug gegaan naar de spoorweg dug-outs om te wachten tot de compagnie terugkwam uit de strijd.” Dat gebeurde de volgende dag. Wall meldde zich bij de sergeant, waarna hij beschuldigd werd van desertie.

John Hughes Wilson is 84 jaar later van mening dat Wall terecht van desertie is beschuldigd: “Hij is langer dan nodig in die schuilplaats gebleven. Er was absoluut een mogelijkheid om óf op te rukken óf om terug te gaan. Ik denk dat Wall gestraft is voor het feit dat een sergeant zijn troepen voor moet gaan in de strijd en het goede voorbeeld moet geven.”
Piet Chielens, met de Andere Tijden filmploeg op de lokatie waar deze desertie zich heeft voorgedaan, is een hele andere mening toegedaan. De conservator van het museum in Ieper zegt over het proces tegen Wall: “Hij is onterecht veroordeeld. Hij zat precies in het schootsveld van de Duitsers en als hij geprobeerd had om terug te keren naar zijn eigen troepen, dan hadden de Duitsers hem doodgeschoten. Was dat verstandig geweest? Achteraf gezien heeft Wall een klein foutje gemaakt, maar wel op een heel verkeerd moment. Bij de aanval zijn 90 soldaten en 4 officieren om het leven gekomen. Daarom moest er een bloedoffer gebracht worden. De bevelhebber van de aanval was luitenant kolonel Alexander Johnston, een bekende en gevierde Hampshire cricketer, die het commando net 24 uur voor de aanval had overgenomen. Toen de eerste aanval onder zijn leiding op een fiasco was uitgelopen, moesten er - om de aandacht af te leiden - zondebokken worden gezocht. Dat werd dus Wall."

Piet Chielens, conservator museum Ieper.

PS: Remember me to all

Wall schrijft een dag voor zijn proces nog een brief aan zijn zus. Op een koetjes-en-kalfjes-toon schrijft hij eerst dat hij voorlopig nog niet mag trouwen met “die Belgische”. Het niet geven van toestemming voor een huwelijk, was overigens een manier van de bevelhebbers om te voorkomen dat soldaten te veel aan hun toekomst zouden denken, waardoor ze immers voorzichtiger in de strijd zouden worden. Hij doet er alles aan om zijn zuster duidelijk te maken dat er niets aan de hand is, maar sluit toch af met de dubbelzinnige tekst: “Remember me to all”, alsof hij toch een voorgevoel heeft van zijn trieste lot.
Chielens: “Hij schrijft niet dat hij het uitgemaakt heeft maar dat hij even niet mag trouwen. Hij heeft nog hoop voor de toekomst. Hij verwacht dat hij een douw krijgt, misschien wel dat hij in rang wordt teruggezet of geen soldij ontvangt, maar hij heeft hoop. Hoop die de volgende dag de grond in wordt geboord.”
De rechtszaak is slechts een formaliteit. Chielens: “De krijgsraad doet er maar een half uur over om Wall schuldig te bevinden aan desertie. Tijdens het proces is geen moment gekeken naar de staat van dienst van Wall; hij was nog nooit ergens anders voor veroordeeld en had meer onder vuur gelegen dan alle leden van de krijgsraad. Nu staat op het verslag alleen die ene zin van Haig: “confirmed” . Het tekenen van doodvonnissen is voor hem een routinezaak, lopende bandwerk geweest.”

De dag voor de executie wordt John Thomas Wall overgebracht naar een kleine cel in het centrum van het stadje Poperinge. Vanuit het enige raam kan Jack, zoals zijn familie hem noemt, de executiepaal zien staan op de kleine binnenplaats van het gemeentehuis. En bij dageraad, om 5.25 op 6 september 1917, lossen zes soldaten uit zijn eigen bataljon de dodelijke schoten.

De reactie bij het thuisfront

Al tijdens de oorlog zijn er in Engeland protestgeluiden rond misstanden bij deze executies te horen. De regering ontkent aanvankelijk alles, maar het rumoer houdt aan en uiteindelijk wordt de zaak onderzocht. Rechter Darling komt in 1920 met de uitkomst van het onderzoek. Verrassend is die niet. Volgens dit rapport was alles keurig volgens het boekje gedaan.

Toch schaft Groot-Brittannië in 1930 de doodstraf voor desertie en lafheid in het leger af. De moraal gaat er niet door achteruit: tijdens de Tweede Wereldoorlog worden vier soldaten geëxecuteerd (3 wegens muiterij en 1 wegens verraad) maar het aantal deserties ligt lager dan in de Eerste Wereldoorlog. Uiteindelijk, na het verdrag van Amsterdam in 1998, wordt het Britse leger gedwongen de doodstraf helemaal af te schaffen.

Ook de families van geëxecuteerden werden getroffen. Tot 1917 hield voor hen meteen de legeruitkering op. Een aantal vrouwen moest daarop met de kinderen hun huis verlaten, aangezien ze de huur niet meer konden betalen. Als de werkelijke reden van overlijden bekend werd in hun omgeving, werden deze oorlogsweduwen vaak met de nek aangekeken. Dit is een belangrijke verklaring voor het feit dat zo weinig mogelijk over de 'schande' gesproken werd. Veel familieleden - kinderen, (achter)neven, (achter)nichten - kwamen pas veel later achter de werkelijke gang van zaken.

Verroeste bommen en granaten uit WO I

Rehabilitatie

Een andere reden voor de stilte rondom deze groep oorlogsslachtoffers was dat de verslagen van de krijgsraden decennialang geheim zijn gehouden. De eerste die ze na veel aandringen mocht inzien, was rechter Antony Babington, een WO II veteraan. Maar wel op één voorwaarde: hij mocht geen namen noemen en de geëxecuteerden moesten anoniem blijven. Zijn boek “For the sake of example” (1983) liegt er niet om en is een felle aanklacht tegen het leger dat deze executies toestond.

Verzet tegen openbaarmaking van de archieven kwam vooral van het leger en de conservatieven. Premier John Major verklaarde aanvankelijk dat hij de krijgsraadverslagen niet openbaar wilde maken om nog levende familieleden de schande te besparen. In 1989 kwam de amateur historicus Julian Sykes met het boek “Shot at dawn”. Dankzij hulp van familieleden kon hij juist wel veel namen van “deserteurs” naar boven halen.

Major was in 1992 nog steeds tegen rehabilitatie. Dit maakte hij onder meer duidelijk in zijn antwoord op de inspanningen van Labour parlementslid Andrew MacKinlay, die zich in het Lagerhuis inzette voor rehabilitatie. Wel begon hij met de voorbereiding van een “Bill of Pardon”. In 1996, ‘98 en ‘99 weigerde het parlement een zogenaamde “free vote” over dit onderwerp. Voor bijvoorbeeld een ander heikel onderwerp als de vossenjacht, komt die er wel.

Voordat New Labour met Tony Blair aan de macht komt, doet deze partij geloven dat de rehabilitatie onder haar bewind geregeld zal worden. Het loopt echter anders. In 1998 laat John Reid, toenmalig defensie-minister, weten dat een rehabilitatie er niet in zit: er is te veel tijd voorbijgegaan, de maatstaven van deze tijd moeten niet op die van toen worden toegepast en er is te weinig documentatie bewaard gebleven. Hij verwacht daarom dat in de meeste gevallen het oordeel opnieuw “schuldig” zal zijn en dat zou hun nagedachtenis alleen maar verder schaden. De geëxecuteerden moeten maar als oorlogsslachtoffers beschouwd worden en worden geëerd door hun namen op gedenkstenen te laten plaatsen.

Op 11 november vorig jaar, op Remembrance Day, liep voor het eerst de organisatie “Shot at Dawn” met familieleden van geëxecuteerden officieel mee in de jaarlijkse parade langs de Cenotaph op Whitehall, in het bestuurlijke centrum van London. Ze moesten voor de gelegenheid wel van de organisatie - het Royal British Legion - hun naam veranderen in het neutralere “World War One Pardons Association”.
Dezelfde ochtend sprak staatsecretaris van Defensie Geoff Hoon voor de camera's van het GMTV Sunday Programme. Hij herhaalde het standpunt dat een generaal pardon er niet in zat. "The technical question of a pardon is one we felt wasn't appropriate in this retrospective way." De geëxecuteerden die hij omschreef als “those who died in unfortunate circumstances” konden wel op andere manieren herinnerd worden, bijvoorbeeld door hun namen op gedenkstenen te laten plaatsen.
Voor veel familieleden was deze uitspraak een hard gelag, zeker gezien het feit dat Nieuw Zeeland onlangs wel een pardon heeft verleend aan de vijf voor desertie geëxecuteerde landgenoten. Op 14 september stemde het parlement daar over de kwestie: 112 stemmen voor, 8 tegen.

In juni wordt in het National Memorial Arboretum in Lichfield (Staffordshire) een beeld onthuld ter herinnering aan de geëxecuteerden. Het beeld stelt de geblinddoekte soldaat Herbert F. Burden van de Northumberland Fusilliers voor. Deze werd op 17-jarige leeftijd wegens desertie doodgeschoten. Om het beeld heen staan 306 houten palen met de namen van de geëxecuteerden.

Research: Theo Toebosch
Reportage: Hein Hoffmann
Tekst: Theo Toebosch en Hein Hoffmann.

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: