De epidemie van 1962
Nu, bijna 40 jaar later, is het natuurgebied bij Sint Anthonis gesloten vanwege de recente MKZ-epidemie. Maar in normale tijden kan de toerist dwalen over de heuveltjes die in 1962 zijn ontstaan door het begraven van 119.000 varkens. Jan Sommers uit Sint Anthonis fietst er wel eens langs met kennissen en zegt dan: “Hier liggen mijn varkens.”
Dit voorjaar staat Nederland op zijn kop door de uitbraak van mond & klauwzeer. Schrijnende beelden van dood vee en protesterende boeren belagen de televisiekijker. Tot ieders afschuw wordt gezond vee op grote schaal afgemaakt. Om onduidelijke redenen. Want wat maakt deze massale slachting nu eigenlijk noodzakelijk? De ernst van de ziekte? De regels van de EG? De schaalvergroting in de veeteelt? In de discussie buitelen de argumenten over elkaar heen en iedereen legt de schuld ergens anders. Maar over de oplossing bestaat in Nederland langzamerhand overeenstemming: het vee moet preventief worden gevaccineerd. Zoals vroeger, voor de invoering van het non-vaccinatiebeleid door de EG in 1991.
Wat velen lijken te zijn vergeten, is dat het altijd alleen de runderen zijn geweest die preventief werden ingeënt. Varkens, geiten en schapen konden ook voor 1991 het besmettelijke MKZ-virus nog altijd krijgen. Zoals bijvoorbeeld in 1962 toen onder varkens een “katastrophale” epidemie uitbrak. En ook toen werden zieke en gezonde dieren afgemaakt. Volgens een rapport van het Ministerie van Landbouw “..werden in totaal in Nederland bij de mond- en klauwzeerepizoötie 1961-'62 dieren geslacht van 5.647 bedrijven en wel 319.386 varkens, 1.251 runderen, 1.085 schapen en 17 geiten.”
Varkens niet, koeien wel
In Nederland werd de vaccinatie van runderen tegen Mond & Klauwzeer in 1953 verplicht ingevoerd. Vanaf die tijd trokken veeartsen er elk jaar in de winter op uit, met afgepaste porties vaccin, besteld bij het Centraal Diergeneeskundig Instituut, om alle koeien en stieren in hun praktijk te enten. Dit inentingsbeleid had aanvankelijk veel succes. Professor Van Bekkum, voormalig directeur van het CDI, stelt ook nu nog vol trots vast dat het MKZ-virus met dit inentingsbeleid bijna 10 jaar lang praktisch de kop is ingedrukt. Hoewel alleen de runderen werden gevaccineerd en het andere vee niet, deden zich in de jaren volgend op 1953 praktisch geen uitbraken voor. “Blijkbaar waren de runderen de dragers van het virus en hadden we met het inenten van die groep de ziekte een halt toegeroepen.” Alleen onder jong vee en bij boeren die weigerden in te enten - dat kon bijvoorbeeld op grond van godsdienstige bezwaren - kwam het virus in de jaren '50 nog wel eens voor. Tot in 1962 een variant C van het MKZ-virus opdook waar vooral varkens vatbaar voor bleken.
Waarschijnlijk is dit type C met gesmokkelde varkens uit Duitsland naar Nederland gekomen. Het virus maakte in november 1961 het eerste slachtoffer in Overijssel. Het rapport van het Ministerie van Landbouw: “Deze besmetting verspreidde zich snel, waarbij vrijwel alleen varkens werden aangetast”. Mogelijkheden om alsnog varkens in te enten tegen MKZ waren er volgens Van Bekkum op dat moment niet. Het bestaande koeien-vaccin werkte namelijk niet bij varkens. De overheid diende dus andere wegen te vinden om de nieuwe epidemie in te dammen. Gezien de verslagen en de getuigenissen uit die tijd, zat ook het Ministerie bij deze crisis regelmatig met de handen in het haar.
Bloederige stompjes
De beschrijving uit 1962 van het ziektebeeld is tamelijk plastisch: “Een varken, dat mond & klauwzeer krijgt, is in de eerste plaats kreupel, waardoor het niet meer aan de voerbak kan komen en sterk gaat vermageren. Bij varkens zien we vaak de nagels, klauwtjes genoemd, na enkele dagen afvallen waardoor de dieren erge pijnen gaan lijden, omdat de tenen daardoor veranderen in bloederige stompjes.” Deskundigen zijn het er over eens dat “deze ziekte bijzonder gevaarlijk is voor onze varkensstapel”.
Gewoon de epidemie uit laten zieken, zoals voor de Tweede Wereldoorlog met MKZ nog wel gebeurde, is geen optie voor deze “crisis-managers”. Daarbij zal de omvang van de uitbraak zeker ook een rol hebben gespeeld. Vanuit Overijssel verplaatst de ziekte zich razendsnel naar Friesland, Groningen, Drenthe, Noord-Brabant en Limburg. In januari 1962 zijn er 358 bedrijven aangetast. Het Ministerie van Landbouw kan de epidemie niet langer op zijn beloop laten en treft begin 1962, voor ons nu heel herkenbare, maatregelen: een algemeen vervoersverbod voor varkens, het (op)ruimen van alle varkens op de besmette bedrijven en het schorsen van alle varkensmarkten, verkopingen, keuringen en tentoonstellingen van varkens in het hele land.
Dit beleid is voor het noorden van het land blijkbaar effectief; het aantal nieuwe gevallen neemt daar snel af. Maar in Noord-Brabant en Limburg, waar de meeste varkens zitten, woekert de epidemie verder. In maart zijn 651 bedrijven aangetast, in april 1456 en op het hoogtepunt van de crisis, in mei 1962, hebben 2132 bedrijven het MKZ-virus binnen de poorten.
Eerst koken
Omdat het niet lukt de ziekte snel in te dammen, leidt het besluit tot ruimen van alle (dus ook de gezonde) varkens op besmette bedrijven tot enorme organisatorische problemen. Aanvankelijk wordt het vlees, na behandeling, nog via de slachthuizen bestemd voor menselijke consumptie. “Voor alle dieren geldt: eerst koken en dan pas vrijgeven voor de handel”. Maar naarmate de crisis voortduurt, wordt een steeds groter beroep gedaan op de creativiteit van de overheid. Het probleem wat te doen met de dieren houdt de gemoederen bij de Veterinaire Dienst maanden bezig.
Dr. Vervoorn van de VD brengt in zijn toespraak uit 1962 de nijpende kwestie ter sprake: “Toen het mond- en klauwzeer zich sterk ging verbreiden, bleek al heel spoedig, dat het verwerken van het vlees op deze wijze ten gevolge had, dat de afvoer slechts langzaam plaats kon vinden. Hierdoor bleven de dieren te lang op de bedrijven liggen, hoopten de smetstoffen zich op en werden gevallen van mond en klauwzeer onder runderen gemeld. ....Van overheidszijde ging men er toen toe over de zieke en verdachte dieren na het slachten in vrieshuizen op te slaan, met de bedoeling het vlees later na sterilisatie weer in de handel te brengen. Ook dit ging moeilijk en langzaam.” Inmiddels had, vooral in het Zuiden van het land, de mond- en klauwzeer-epidemie catastrofale vormen aangenomen: “In april kwamen er dagelijks 100 à 150 gevallen bij, hetgeen betekende dat er 6000 à 9000 varkens per dag geslacht hadden moeten worden.”
Het snel ruimen van de dieren hoort bij de strategie om de epidemie nog enigszins binnen de perken te houden. Maar de kanalen daarvoor zijn ontoereikend en de ervaring met een dergelijke grootschalige operatie is gering, zodat de overheid achter de feiten aanloopt. Half april zoekt het Ministerie zijn toevlucht tot het destructorbedrijf in Son. Het vlees zal niet langer voor menselijke consumptie worden bewaard, maar vernietigd. “Totale vernietiging zou inhouden, dat men van alle varkens van de besmette bedrijven diermeel zou maken.”
Deze ommezwaai in beleid brengt nieuwe problemen met zich mee. Het destructiebedrijf verwerkt dode dieren, het massaal ombrengen van levend vee is onbekend terrein. Wanneer de dieren niet worden geslacht, moeten ze op een andere manier worden afgemaakt. “Het doden door middel van schietmaskers zou een onbegonnen werk zijn en zou hoogstwaarschijnlijk zeer veel kritiek van de Dierenbescherming uitlokken.” Na rijp beraad wordt besloten de dieren met behulp van het leger te vergassen. De levende varkens worden bijeengebracht in garageboxen bij het destructorbedrijf. Vervolgens laten militaire voertuigen hun uitlaatgas in de garageboxen lopen. “Het was een snelle en pijnloze dood”, aldus Van 't Hooft, destijds adjunct-inspecteur van de VD in Brabant.
Massagraf in Sint Anthonis
Maar met het vergassen van de varkens zijn de problemen nog niet voorbij. Opnieuw doet zich na verloop van tijd een capaciteitsprobleem voor. De aanvoer van dieren bij het destructorbedrijf in Son is zo groot dat niet alle vergaste varkens verwerkt kunnen worden tot veevoer. Daarom wordt opnieuw het leger ingeschakeld. Militairen beginnen met het graven van lange sleuven in de bossen van Staatsbosbeheer bij het Oost-Brabantse dorp Sint Athonis. Na enkele dagen zien de dorpsbewoners een stoet veewagens aan zich voorbij trekken. Het zijn in de haast her en der gecharterde wagens, bestuurd door militairen, die de dode varkens van Son naar het bos brengen. De wagens lekken aan alle kanten, het vocht van de varkenslijken druipt op straat.
Jan Sommers, in die tijd varkensfokker, en zijn vrouw wonen aan de weg naar het bos. “Het leek wel of het had geregend”, beschrijven ze de natte straat voor hun huis. Dat er op dat moment een grote MKZ-epidemie in Nederland heerst, is dan nog nauwelijks tot ze doorgedrongen. “Wij wisten niks. We hadden geen televisie en luisterden bijna nooit naar de radio”. Pas wanneer de wagens met dode varkens bijna door hun voortuin rijden, beseffen ze goed en wel wat er aan de hand is. In het bos worden duizenden varkens door soldaten in kuilen geschoven en afgedekt met ongebluste kalk. Laag na laag wordt zo gestort. Het dorp praat erover, maar niemand mag in de buurt komen: het terrein is afgezet.
Het bedrijf van Sommers ondervindt (zoals vrijwel alle varkenshouderijen langs de route) de consequenties van het gesleep met kadavers van besmette dieren. Zijn varkens krijgen na enige tijd het MKZ-virus en ook zij moeten worden geruimd. Zo kunnen ook 57 van Sommers dieren worden bijgeschreven bij de in totaal 220.535 varkens die in 1962 in Son worden vergast. De kans is groot dat ze daarna, met 119.000 soortgenoten, in het massagraf in Sint Anthonis terecht zijn gekomen.
Topklasse
Toch zijn niet alle varkens van Sommers in 1962 geruimd. Twee goede fokzeugen, Sylvia en Boelientje, die opgesloten zitten in een aparte schuur mag hij houden van de autoriteiten. “Ik heb tegen de veearts gezegd: ik zou het echt heel erg vinden van die zeugen...” Ook op andere bedrijven in Sint Anthonis worden speciale zeugen gespaard. Volgens veearts Jan Goossens is dit niet zo verwonderlijk: “Ik deed dat in overleg met de Gezondheidsdienst en de Veterinaire Dienst. Dat ging wat gemakkelijker in die tijd, hè? Bovendien, als je die wagens zag in het dorp, dan kon je er moeilijk wat van zeggen.”
Er gebeurt volgens ooggetuigen bij deze epidemie wel meer tegen de regels. Een handelaar vervoert zieke varkens, boeren gaan gewoon bij elkaar op bezoek. Vast en zeker is de verspreiding van het virus hierdoor in de hand gewerkt. Ook het gesleep met levende en dode varkens door de overheid heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de verspreiding van de besmetting. Van 't Hooft geeft toe dat er in 1962 door de VD fouten zijn gemaakt. In later jaren pakt de overheid verschillende zaken dan ook anders aan. Zo doodt de VD dan de dieren op het bedrijf zelf en gaat het vervoer in gesloten containers. Toch spreekt de Veterinaire Dienst direct na afloop van de crisis van een succes. Dr. Vervoorn klinkt haast triomfantelijk in zijn toespraak uit 1962 tot het personeel van het destructiebedrijf: “Waren de resultaten goed? Ongetwijfeld!!!”
Ook het rapport van het Ministerie van Landbouw prijst de vondst om de dieren snel te ruimen en af te voeren naar Son: “Ruim twee weken na de campagne begon het aantal ziektegevallen sterk te dalen.” Het is ook achteraf ondoenlijk te bepalen of de VD zichzelf terecht een pluimpje geeft of niet. Was het middel erger dan de kwaal? Bij de aanpak van de crisis in 1962 zijn in moderne ogen ongehoorde slordigheden begaan. Maar het is met terugwerkende kracht makkelijk oordelen. In ieder geval neemt, dankzij of ondanks de VD, na mei 1962 het aantal gevallen drastisch af. In juni zijn er nog maar 475 bedrijven met MKZ, in juli nog 94 en in augustus slechts 1. Volgens de boeren heeft dat vooral met de zon te maken: het virus kan slecht tegen de warmte en traditiegetrouw verdwijnt MKZ in de zomer.
Vaccin voor varkens?
De MKZ-crisis was dus na vele maanden hard werk bezworen. Toch was zo’n grootschalige uitbraak van mond & klauwzeer onder varkens een zeer zorgwekkende ontwikkeling. Daarom werd al tijdens de uitbraak in 1962 door wetenschappers van het Centraal Diergeneeskundig Instituut onderzoek gedaan naar een vaccin dat werkzaam was bij varkens. Ook Van Bekkum werkte hier aan. Enkele jaren daarna lukte het een dergelijk vaccin te ontwikkelen. Bij een uitbraak van MKZ in 1966 kregen varkens op de bedrijven rond een besmet geval voor het eerst op grote schaal vaccin toegediend. De noodinenting voorkwam grote epidemieën zoals in 1962.
Tot preventief vaccineren van varkens is echter nooit besloten. Volgens Van Bekkum had dat ook nauwelijks zin: varkens leven gemiddeld maar 4 maanden en de veestapel zou dus meerdere keren per jaar ingeënt moeten worden. Dat zou te veel mankracht en te veel entstof kosten. De afweging dat preventief vaccineren van varkens economisch onrendabel was, is in Nederland dus al in de jaren '60 gemaakt; lang voordat de EG in 1991 besloot tot non-vaccinatie van de hele veestapel over te gaan. Toen werd ook de vaccinatie tegen MKZ bij runderen stopgezet. Nu, slechts 10 jaar later, neemt de discussie over wel of niet vaccineren opnieuw epidemische vormen aan in Nederland.
Reportage: Godfried van Run
Research: Karin van den Born, Yfke Nijland en Ger Bosma
Tekst: Karin van den Born
Bronnen
ARCHIEFMATERIAAL
- Verslag van het Ministerie van Landbouw over 1962, hoofdstuk Mond- en Klauwzeer.
- Inleiding door Dr. Vervoorn, uitgesproken bij gelegenheid van de personeelsavond op 8 september 1962 van de Chemische Bedrijven van de N.C.B. te Son (interne publicatie).
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: