Deze week telde het CBS de 16 miljoenste inwoner van Nederland, reden voor de Club van Tien Miljoen om de vlag halfstok te hangen. Wie in dit volle land meer dan twee kinderen krijgt, heeft inmiddels heel wat uit te leggen. In het Interbellum had het grote gezin nog wél status, zeker in katholieke kring. Van Meegeren, voorzitter van de Katholieke Bond voor Groote Gezinnen: ‘Ik zal u door tal van voorbeelden aantonen, dat groote mannen ook heel dikwijls uit groote gezinnen zijn voortgekomen: Willem de Zwijger uit een gezin van 12 kinderen. Michiel de Ruyter uit een gezin van 12 kinderen. Benjamin Franklin, jongste van 14 kinderen. Schubert, de voorlaatste van 14 kinderen. Mozart en Wagner, de jongste van 7 kinderen. (..) Indien toch de ouders van zulke groote mannen opgezien hadden tegen een groot gezin, zouden die figuren aan de wereld onthouden zijn geweest.’ (toespraak mei 1931) De boodschap is duidelijk: hoe meer kinderen, hoe beter. Dat de genoemde grote mannen lang niet allen katholiek waren, liet Van Meegeren voor het gemak maar even buiten beschouwing.
Doel van de Bond voor Groote Gezinnen
De ‘R.K. Bond voor Groote Gezinnen’ werd eind 1917 opgericht door Mathijs Janssen, typograaf uit Nijmegen. Naar het voorbeeld van de Franse ‘Ligue des Familles Nombreuses’ wilde de Bond opkomen voor de belangen van het grote gezin. Er moest kinderbijslag komen, belastingverlaging voor grote gezinnen, goedkope woonruimte, gezinskortingen, een schoolgeldregeling etc. Terwijl het landelijk bestuur probeerde de politiek te bewerken, organiseerden plaatselijke afdelingen van de Bond lezingen, spelmiddagen voor de kinderen en goedkope gezinsvakanties.
Het ging echter niet alleen om het materiële, maar vooral ook om het zedelijke belang van het grote gezin, het grote katholíeke gezin, wel te verstaan. De Bond stelde zich in de statuten ten doel om ‘zoowel den leden zelf als de samenleving in het algemeen meer achting en eerbied voor de Christelijke levensopvatting en de eerbaarheid van het huwelijk in te boezemen; de publieke opinie tot meer waardeering en medegevoel voor de grootere huisgezinnen te brengen; de geest van hoovaardij, gemak- en genotzucht te bestrijden’. Ergste uitwas van die geest van gemak- en genotzucht was de Nieuw Malthusiaanse Bond (NMB), een organisatie die pleitte voor geboortebeperking en zelfs openlijk reclame maakte voor het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Dat moest worden bestreden.
Strijd tegen het neo-malthusianisme
‘Ongebreideld begeeren, koelberekenende zelfzucht en hebzucht, laffe vrees voor moeite en offer leiden ertoe, Gods scheppingswil misdadig weerstand te bieden, de natuur geweld aan te doen, het hoofddoel van het huwelijk te verijdelen, het huwelijk zelf te ontwijden, te misvormen, met onvruchtbaarheid te slaan, het kindertal te beperken en zelfs door het leven in de kiem te vernietigen, ware moordenaars te worden.’ Zo definieerde Van Meegeren in 1925 het neo-malthusianisme. Het was niet de eerste keer dat hij de beweging veroordeelde. De strijd tegen geboortebeperking - en de goddeloze gedachte die daaraan ten grondslag lag - was een steeds terugkerend thema bij de Bond voor Groote Gezinnen. In 1929 organiseerde de Bond een groot congres tegen het neo-malthusianisme, waarop de ene na de andere spreker ‘die pest, die het volkswelzijn aantast’ veroordeelde.
Tot grote frustratie van de Bond voor Groote Gezinnen stelde de regering zich weifelachtig op ten opzichte van het neo-malthusianisme. Aan de ene kant moedigde ze het gebruik van voorbehoedsmiddelen niet aan, aan de andere kant mocht de NMB ondanks alle protesten wel blijven voortbestaan. Het was sinds 1911 verboden om openlijk reclame te maken voor anticonceptiemiddelen, maar de verkoop ervan was wel toegestaan. De Bond voor Groote Gezinnen wist echter in een aantal gevallen te bereiken, dat het verspreiden van voorbehoedsmiddelen plaatselijk werd verboden.
Halverwege de jaren dertig dreigde dit ook in Eindhoven te gebeuren. Hilda Verwey-Jonker, destijds gemeenteraadslid voor de SDAP, vertelt hoe zij probeerde een verbod te voorkomen. ‘Ik heb in de gemeenteraad gezegd dat ik een uitzondering wilde voor het middelendepot van de NMB. Maar daar was geen sprake van, dat kwam helemaal niet aan de orde.’ Aangezien de raadsleden niet wilden luisteren, ging ze naar de inspecteur van de zedenpolitie. Ze zei hem dat ze wel begreep, dat katholieken geen voorbehoedsmiddelen wensten te gebruiken, maar dat hij toch moest begrijpen dat er ook niet-katholieken in Eindhoven woonden. Toen begon hij hartelijk te lachen en zei: `je zult de katholieken de kost moeten geven, die via een protestantse kennis uit dat middelendepot hun condooms zich verschaffen.’ Verwey-Jonker wist gedaan te krijgen dat het depot open mocht blijven, zolang het zich maar beperkte tot de verkoop aan getrouwde mannen die lid waren van de NMB. En als die mannen af en toe ook wat inkochten voor een katholieke kennis, dan werd daar niet al te zeer op gelet...
Het gevaar van de werkende vrouw
De Bond voor Groote Gezinnen heeft in de landelijke politiek nooit veel invloed gehad. Het standpunt, dat de plaats van de vrouw thuis was, bij de kinderen, werd echter door velen onderschreven. In 1936 diende de katholieke minister van Sociale Zaken Romme een wetsvoorstel in dat moest leiden tot een totaal werkverbod voor getrouwde vrouwen. Vooral veel onderwijzeressen zouden hierdoor hun baan verliezen. Van Meegeren reageerde tevreden: ‘Verheugend is het feit dat met 1 jan. 1937 de gehuwde onderwijzeres uit de school moet. Haar plaats is aan de haard. Getroffen zullen daardoor worden bijna uitsluitend de modern gehuwde onderwijzeressen uit de groot-steden, vooral uit Amsterdam, waar men 945 van zulke exemplaren aantreft, die te samen 465 kinderen hebben voortgebracht, d.i. nog geen half kind per huwelijk.’
Het wetsvoorstel was koren op de molen van de Bond voor Groote Gezinnen, maar ook, paradoxaal genoeg, een stimulans voor de feministische beweging. Die bevond zich begin jaren dertig in enigszins ingeslapen toestand, omdat met de invoering van het vrouwenkiesrecht in 1919 haar belangrijkste doelstelling was bereikt. Het voorstel van Romme blies de beweging nieuw leven in. Overal kwamen vrouwen bijeen om te protesteren tegen het feit dat straks alle getrouwde vrouwen gedwongen waren om thuis te zitten. En met succes, want in 1938 verdween het wetsvoorstel geruisloos van tafel. Van Meegeren schreef teleurgesteld in de kantlijn van zijn speech: ‘Helaas gesaboteerd!’
Katholieke emancipatie
Katholieken hadden altijd al veel kinderen gekregen, dus waarom moest er in 1917 opeens een bond komen die speciaal voor deze gezinnen opkwam? Enerzijds was de Bond een reactie op de bedreigingen van het neo-malthusianisme. Anderzijds kwam hij voort uit een nieuw soort katholiek zelfbewustzijn, dat na de Eerste Wereldoorlog in Nederland ontstond. Eeuwenlang waren katholieken achtergesteld geweest. Ze hadden minder goede banen en waren gemiddeld een stuk armer dan de rest van de bevolking. In 1917 kwam er verandering in die situatie. Na een lange, verbeten strijd werd het bijzonder onderwijs gelijkgesteld met het openbare; een belangrijke overwinning voor de confessionelen. Tegelijkertijd werd het algemeen mannenstemrecht ingevoerd, wat een explosieve groei van het aantal katholieke kiezers tot gevolg had. Arme katholieken, die voorheen niet voldeden aan de eisen van het censuskiesrecht, konden opeens massaal gaan stemmen. De Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP) werd bij de verkiezingen van 1922 voor het eerst de grootste partij.
Eigenlijk was het eenvoudig: hoe meer katholieken, hoe groter de partij, hoe meer invloed. Die gedachte speelde een grote rol bij de Bond voor Groote Gezinnen, hoewel zelden openlijk. Als alle katholieken structureel meer kinderen zouden krijgen dan andere bevolkingsgroepen, zou het niet lang meer duren voor ze echt de meerderheid zouden vormen in Nederland. En dan zou het voorgoed afgelopen zijn met de achtergestelde positie van de katholieken. Het hing allemaal af van de katholieke vrouwen: ‘moeders van grote gezinnen, heldinnen van aanrecht en waschtobbe’.
De Film Levensgang
In 1930 liet de Bond een propagandafilm maken, getiteld ‘Moederweelde’. Voorzitter Van Meegeren was niet erg tevreden met het resultaat en gaf in 1938 een nieuwe filmmaker de opdracht om een propagandafilm te maken voor het grote gezin. Dit keer was het een schot in de roos. Wim Cox jr. was een oud-leerling van Van Meegeren en had al een aantal korte films gemaakt. Dit was zijn eerste grote film. Met slechts een eenvoudige 16 mm camera en een zelf ontworpen geluidssysteem wist hij een film te maken die nog steeds opvalt vanwege zijn technische, maar ook poëtische kwaliteit. De film, waarin veel gebruik wordt gemaakt van beeldrijm, toont het dagelijks leven van een groot, katholiek gezin in Venlo (waar de families Cox en Van Meegeren woonden).
De reacties in de katholieke pers waren juichend. Filmcriticus A. van Domburg noemde Levensgang de beste smalfilm die tot dusver in Nederland was vervaardigd. De Tegelse Courant schreef: ‘Moge deze ‘Levensgang’ veler leven kruisen, want deze film betekent een lichtpunt op het levenspad’. Ook het niet-katholieke Algemeen Handelsblad was positief: ‘[De cineast] heeft op het filmband weten vast te leggen tafereelen van blijheid en droefheid, momenten van ontroering en bezinning. Dat alles is gemonteerd tot een boeiend en vloeiend geheel, waarin sterk filmisch rhythme te bespeuren en dat een duidelijke taal spreekt.’ De film werd in het hele land vertoond, zelfs op Paleis Soestdijk. Vanaf de premiere, 12 oktober 1938, tot 1940 trok hij circa 25.000 bezoekers.
Paul Cox, zoon van de cineast, is inmiddels zelf succesvol filmregisseur in Australië. Hij noemt zijn vaders film ‘dreadful propaganda’. Hoewel hij het idee achter de film verschrikkelijk achterhaald vindt, heeft hij grote bewondering voor de filmische kwaliteit van ‘Levensgang’: ‘Well this is real cinema. The whole concept of it was very meticulously researched, you can see that in the storyboarding of every shot. It’s quite a remarkable piece of work. This is, in a way, a better propagandafilm than anything Leni Riefenstahl ever did.’
Het einde van de Bond
Het Interbellum was de bloeitijd van de Bond voor Groote Gezinnen, met gemiddeld 20.000 tot 25.000 leden. Na de Tweede Wereldoorlog begon de grote neergang. De welvaart steeg en het kindertal daalde, ook in katholieke gezinnen. Uit angst om jonge ouders af te schrikken, was al in 1939 de naam veranderd in ‘Katholieke Bond voor het Gezin’, maar aan de afwijzing van voorbehoedsmiddelen werd niet getornd. H.C. Ronnes, voorzitter van de plaatselijke afdeling in Boxmeer en vader van 13 kinderen: ‘We hebben gezegd: de gezinnen, daar gaat het om. De grootte, daar zouden ze [het hoofdbestuur] zich minder mee bemoeien’. Zolang de katholieke beleving in het gezin maar centraal bleef staan, dat was het voornaamste.
De meeste materiële doelen van de Bond waren in de jaren vijftig gerealiseerd (bijv. kinderbijslag, schoolgeld), dus er was minder noodzaak tot organisatie. Op ideologisch gebied viel er nog wel heel wat te bereiken, maar juist in dat opzicht werd de Bond voor het Gezin ingehaald door de kerk in Rome. Het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) was in feite de doodklap voor de Bond. Paus Johannes XXIII pleitte voor grote veranderingen in het conservatieve bolwerk: de Rooms Katholieke kerk moest worden vernieuwd, verjongd, gemoderniseerd. Alles, met andere woorden, wat de ouderwetse Bond voor het Gezin niet was. De naam werd nog een keer veranderd, in Katholieke Gezinsbeweging, maar de uittocht van leden was niet meer te stoppen. In 1968 werd de Katholieke Gezinsbeweging opgeheven.
Research: Laura van Hasselt
Reportage: Matthijs Cats
Beeldmateriaal
De film ‘Levensgang’ werd in 1938 gemaakt door Wim Cox, in opdracht van de Katholieke Bond voor Groote Gezinnen. Voor meer informatie over de film zie het artikel van Sef Derkxs (links).
Verder werd een fragment vertoond uit de film ‘Een bladzijde uit de arbeid van het dr. Aletta Jacobs huis te Amsterdam’, uit 1935. De film is gemaakt in opdracht van de Nieuw-Malthusiaanse Bond en pleit precies voor datgene, waar de Bond voor Groote Gezinnen tegen was: geboortebeperking. De film wordt bewaard op het Gemeentearchief in Amsterdam.
De foto’s in de reportage zijn privé-bezit. Met dank aan Liesbeth en Coby Cox en Paul van Meegeren.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: