1945: de Nederlandse economie ligt in puin
De Nederlandse economie bevindt zich in mei 1945 aan de rand van een monetair failliet. Vijf jaar lang is Nederland systematisch leeggeroofd. De bezetter betaalde zijn uitgaven via een welhaast onbeperkte uitgifte van waardepapier, het land is overstroomd met geld. De geldvoorraad is van 1 miljard in 1940 tot 5.6 miljard gestegen. De inflatie dreigt het toch al geknakte land nog verder te ontwrichten en de zwarte markt bloeit als nooit tevoren.
Er is niet alleen veel te veel geld in omloop (circa vier keer zoveel als de economie aankan), ook de zwarthandelaren die gigantische oorlogswinsten hebben gemaakt moeten worden aangepakt. Al tijdens de oorlog worden in het diepste geheim plannen gesmeed, zodat direct na de bevrijding een enorme en tot op heden ongeëvenaarde geldzuivering kan beginnen. Een operatie die door de eerste naoorlogse minister van Financiën, Pieter Lieftinck, liefkozend ‘ Het Grote Veldtochtsplan’ wordt genoemd.
Advies aan iedereen die koffers of sporttassen vol zwart geld onder zijn bed heeft staan. Probeer ze te lozen voordat de euro wordt ingevoerd. Diamanten, schilderijen, Chinese vazen; er zijn genoeg manieren om van je guldens af te komen. Investeren in kostbaarheden kan een hoop problemen voorkomen, want wie met f.25000,- of meer in contanten bij de bank aankomt, is verplicht zich te legitimeren.
De bank moet zulke transacties aangeven bij het ‘Meldpunt Ongebruikelijke Transacties’. Rond de omschakeling naar de euro, eind van dit jaar, zou het aantal meldingen wel eens spectaculair kunnen toenemen - tenzij de zwarthandelaars hun luxe probleem op tijd hebben opgelost.
Dat laatste is wel waarschijnlijk. Ook bij de vorige grootscheepse wisseloperatie die Nederland kende, waren de meeste zwarthandelaren de fiscus te slim af. Dat was de operatie die onlosmakelijk verbonden is met de bedenker ervan, de econoom Piet Lieftinck, die nog altijd voortleeft dankzij het "Tientje van Lieftinck". Dat tientje wordt wel vergeleken met de Zalm-kit: het setje euromunten dat straks iedere inwoner krijgt uitgereikt, maar tussen beide saneringsoperaties zijn toch meer verschillen dan overeenkomsten.
Piet Paniek
Lieftick, sinds 1934 hoogleraar economie aan de Economische Hoogeschool in Rotterdam, brengt de oorlog door in gevangenschap als politiek gijzelaar. In het gevangenenkamp Sint Michielsgestel hebben de elite-gijzelaars alle vrijheid, zolang ze het kamp maar niet verlaten. Lieftinck besteedt zijn tijd nuttig en geeft in het kamp lezingen over economie. Een van zijn kampgenoten, de latere PvdA-fractievoorzitter Van der Goes van Naters, herinnert zich: “Hij was een echte professor. Hij nam die lezingen zeer ernstig op en vond het zijn heilige taak om de mensen droog, zakelijk en zonder opsmuk maar wel zeer correct voor te lichten. Hij leefde voor zijn vak. Voor de rest was het eigenlijk een hele saaie man, geen lol mee te beleven. Hij was nooit positief en dacht altijd dat het nóg slechter kon. Deze instelling leverde hem de bijnaam Piet Paniek op.”
Tussen de bedrijven door schrijft Lieftinck een handboek over de geldtheorie. De loop van de oorlog voert hem langs vele kampen, maar hij ziet kans overal te werken aan het manuscript, dat hij vijf jaar met zich meezeult in een gedeukt Verkade-blik. Per dag schrijft hij een halve pagina. Zijn ‘Inleiding tot de Geldtheorie’ is klaar op 30 april, de dag dat hij door de Russen wordt bevrijd in kamp Neu Brandenburg. Nog geen twee maanden later wordt hij beëdigd als minister van Financiën in het eerste naoorlogse kabinet. Hij krijgt carte blanche om zijn geldzuiveringsplannen door te voeren.
De geldzuivering
Op 6 juli 1945, Lieftinck is net twee weken minister, worden alle biljetten van honderd gulden als een donderslag bij heldere hemel ongeldig verklaard. Alle honderdjes kunnen naar de bank gebracht worden, waar ze voor onbepaalde tijd op een geblokkeerde rekening worden gezet. Wie niet kan bewijzen, dat hij het geld op eerlijke wijze heeft verkregen, kan naar zijn geld fluiten en kan bovendien rekenen op een proces tegen zwarthandel. Het is een vérgaande maatregel. Normaal gesproken dient de aanklager aan te tonen dat een verdachte schuldig is. Bij de geldzuivering geldt echter een omgekeerde bewijslast: ‘schuldig, tenzij bewezen onschuldig’.
De inname van de honderdjes is nog maar het begin. Als volgende stap in het Grote Veldtochtsplan wordt op 26 september 1945 al het Nederlandse papiergeld in één klap ongeldig. Tegelijkertijd worden alle banktegoeden bevroren. Iedereen krijgt een week de tijd om zijn geld naar de bank te brengen. Alles wordt geregistreerd, inclusief de inhoud van de kluis, effecten, buitenlands deviezenbezit, nieuwe levensverzekerings-contracten en onlangs afgesloten hypotheken. Alleen het muntgeld blijft buiten de zuivering. Salarissen worden die week niet uitbetaald om het systeem niet in de war te gooien; de week daarop zijn de loonzakjes dubbeldik.
Een week lang, van 26 september tot 2 oktober, moet iedereen rondkomen van precies hetzelfde bedrag: het beroemde Tientje van Lieftinck. Heel even heerst er totale economische gelijkheid in Nederland. Over dat Tientje bestaan nogal wat misverstanden. Ten eerste: het wás helemaal geen tientje, het waren vijf biljetten van een gulden en twee van een rijksdaalder. Bewust was ervoor gekozen het geld niet in één biljet uit te keren, maar in verschillende coupures omdat niemand anders wisselgeld zou hebben. Een ander misverstand is dat het Tientje een gift zou zijn, zoals de Zalmkit met euro’s die elke Nederlander in december krijgt. Alleen wie tien gulden aan oud geld kon inleveren, kreeg er tien gulden in nieuwe bankbiljetten voor terug.
Lieftinck verdedigt de drastische maatregelen in het bioscoopjournaal: “Geldzuivering is niet alleen nodig om zwarte winsten op te sporen en om diegenen die zwarte winsten hebben gemaakt te treffen, maar ook omdat wij, na vijf jaar van Duitse afpersing, zo berooid zijn als niemand voor mogelijk kan houden. (..) Beperking van de geldomloop moet verhinderen dat door een overmaat van geld niet loyale elementen de beschikbare goederen aan de markt ontrekken, waarbij mensen met kleine vaste inkomens worden gedupeerd.”
Zwarte oorlogswinsten
Historicus Hein Klemann doet op het NIOD onderzoek naar zwarthandel tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij vertelt dat de maatregelen een enorme indruk maakten: “Het was een schok, want echt iedereen had zich tijdens de bezetting bezig gehouden met zwarte handel, maar slechts een kleine minderheid had zich schandalig verrijkt. Vanaf het begin was er een zwarte markt waarop iedereen actief was. Het was eigenlijk niet mogelijk om zonder zwarte handel de oorlog door te komen”. In de eerste jaren gaat het voornamelijk om de luxere voedingsmiddelen. Fruit, zuivel en vlees, als aanvulling op het voedsel in het gewone, legale circuit. Deze kleinschalige handel wordt door de bezetter gedoogd. Klemann: “Eigenlijk was de mogelijkheid om op de zwarte markt te handelen een smeermiddel. Als je mensen op een rantsoen zet maar je geeft ze nog een mogelijkheid voor een uitweg, dan wordt het acceptabeler om dat strikte rantsoen te handhaven”.
In de hongerwinter verandert het karakter van de zwarte markt. Dan is er niet alleen aan luxe goederen, maar echt aan alles gebrek. De schaarste is zo groot, dat 40 tot 45% van het voedsel op de zwarte markt wordt verhandeld, vaak tegen woekerprijzen. Het zijn gouden tijden voor ‘OW ers’, de Oorlogswinstmakers. Zo kan een mud tarwe (80 kilo) in de hongerwinter vierduizend gulden opbrengen, tweemaal het jaarsalaris van een fabrieksarbeider. Hetzelfde mud tarwe is ook te koop in ruil voor een ‘maatkostuum in goede staat’, blijkbaar op de zwarte markt evenveel waard als vierduizend gulden. Boeren in de Randstad, die hun inkomen in de eerste jaren van de oorlog al hadden zien verdubbelen, kunnen het in de hongerwinter zelfs verdrievoudigen.
Hoewel Lieftinck via de radio dreigend verkondigt: “Aan hen die hun geld op onoirbare wijze hebben verkregen, laat ik niet de minste illusie”, lijkt het er op dat veel profiteurs de dans weten te ontspringen. Via Radio Oranje worden oorlogsprofiteurs al gewaarschuwd, dat ze na de oorlog op flinke straffen kunnen rekenen. Een geldsanering in Belgie, in de zomer van 1944, neemt de resterende twijfel weg. Wie nog zwart geld heeft doet er alles aan het zo snel mogelijk kwijt te raken. Goud, sieraden, land, huizen: er ontstaat een enorme vlucht in kapitaalgoederen. Een boer wit zijn geld door een stier te kopen voor f.25.000,-, honderd maal de reële prijs. Een Haarlemse boekwinkel biedt de mogelijkheid om in te tekenen op de grote Winkler Prins Encyclopedie, waarvan het laatste deel pas ver in de jaren 50 zal verschijnen, maar die wel vooraf betaald kan worden.
Klemann: “Ik kan me niet voorstellen dat een slimme econoom als Lieftinck niet heeft gezien hoe de mensen in de oorlog al bezig zijn geweest te anticiperen op wat er ontegenzeglijk aan zat te komen. Het zou kunnen dat hij de nadruk heeft gelegd op de aanpak van de oorlogsprofiteurs omdat een grote, nationale economische reddingsactie anders niet zoveel steun gekregen zou hebben.” Mocht Lieftinck toch nog in een verrassingseffect geloven, vanaf de inname van de honderdjes weet echt iedereen dat het ernst is met de geldzuivering.
Geleidelijke deblokkering van de banktegoeden
Vanaf 3 oktober 1945 wordt het vastgezette geld geleidelijk gedeblokkeerd en vervangen door vers gedrukte bankbiljetten, die vanwege de enorme binnenlandse papierschaarste in Londen worden gedrukt. Er is slechts een paar honderd miljoen gulden aan nieuw geld beschikbaar, nauwelijks genoeg om de lonen te kunnen uitbetalen. De productie wordt bij de Engelse drukker tot het uiterste opgevoerd. In september komt in een week tijd meer dan 40 miljoen gulden aan muntbiljetten uit Engeland naar Nederland. Bijna stokt de aanvoer nog door een Britse havenstaking. Lieftinck vliegt naar Londen om een ramp te voorkomen en uiteindelijk komen de biljetten nog net op tijd aan.
Lieftinck wil het ingeleverde geld zo lang mogelijk vasthouden, om inflatie te voorkomen en om oorlogswinsten op te sporen. Zolang het monetair evenwicht niet is hersteld krijgt iedereen genoeg geld om van te leven, maar veel meer is het niet. Achteraf gezien is het ongelooflijk hoe heel Nederland gehoorzaam accepteert, dat Lieftinck de spaarpot voor onbepaalde tijd op slot houdt. Zeker na vijf jaar van ontberingen moet het zuur zijn geweest je eigen spaargeld niet te kunnen aanraken. Maar het besef 'dat het nu eenmaal nodig is' was zo algemeen verbreid, dat er geen enkel noemenswaardig protest tegen de blokkering is geweest.
Om de geldzuivering volledig te maken, voert Lieftinck twee drastische vermogensbelastingen in: de ‘Heffing Ineens’, een eenmalige vermogensheffing, en een speciale heffing op in de oorlog verkregen kapitaal. Vooral de laatste heffing kan flink oplopen: wie niet kan aantonen waaraan hij zijn geld in de oorlog heeft verdiend wordt aangeslagen voor 90% en is dus zo goed als alles kwijt. Speciaal hiervoor wordt de FIOD opgericht. Banken zijn verplicht om iedere bankrekening waar meer dan f.950,- op staat aan te melden bij de FIOD die de herkomst van het geld minutieus nagaat.
De geldzuivering wordt pas afgesloten in 1952, als de laatste bedragen worden gedeblokkeerd. In zeven jaar tijd heeft Lieftinck de economie grondig gesaneerd. Het monetair evenwicht is hersteld en bovendien is onbedoeld het bankwezen enorm gestimuleerd. Dankzij de zuiveringsmaatregelen heeft voor het eerst in de geschiedenis bijna iedereen een bank- of girorekening, wat een enorme impuls betekent voor de Nederlandse banken. Op het gebied van zwart geld heeft Lieftinck minder succes gehad. Hij is er niet in geslaagd alle oorlogsprofiteurs te pakken, maar gevreesd is hij wel. Van der Goes herinnert zich hoe zijn familieleden, die door de maatregelen van Liefinck heel wat geld moesten inleveren, over de minister praatten: “ze hadden het over Tinck, want het ‘lieve’ was er wel af”.
Tekst en reportage: Laura van Hasselt en Hein Hoffmann
Bronnen
BEELDEN:
Minister van Financien Professor Lieftinck spreekt over geldzuivering (Polygoon Hollands Nieuws 19-9-1945)
Interviewfragmenten met Lieftinck uit: Markant (NOS 4-8-1973)
MUZIEK:
The Verve: ‘Bitter Sweet Symphony’
Miles Davis: ‘Round Midnight’
ARCHIEFMATERIAAL:
Op 19 januari 1946 hield Lou de Jong een radiotoespraak, waarin hij het Nederlandse volk vroeg om informatie over de zwarte handel tijdens de oorlog. Hij kreeg honderden reacties uit het hele land. In de reportage citeerde onderzoeker Hein Klemann uit een aantal van deze brieven. Ze zijn in te zien op het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in Amsterdam (Niod): Doc II - 932 A. Zwarte handel.
Literatuur
A. Bakker en M.M.P. van Lent, Pieter Lieftinck 1902-1989 (Veen; Utrecht en Antwerpen 1989).
J. Barendregt, The Dutch money purge. The monetary consequences of German occupation and their redress after liberation, 1940-1952 (Amsterdam 1993). Proefschrift
J.J. Grolle, Geschiedenis van het Nederlandse bankbiljet (Bussum 1991).
H.A.M. Klemann, '”Die koren onthoudt, wordt gevloekt onder het volk...”. De zwarte markt in voedingswaren 1940-1948’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 2000 laatste nr. p.532-560.
(Klemann werkt momenteel aan een boek over de Nederlandse economie 1938-1948.)
Witboek betreffende de maatregelen tot zuivering van het geldwezen in Nederland (Den Haag 1946).
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: