Hotel Intercontinental, Geneve
Op 28 december 1990 zit Herbert Schott, manager van Hotel Intercontinental in het Zwitserse Genève, achter zijn bureau op zijn kantoor. Het hotel is vrijwel leeg. Enkele dagen daarvoor heeft hij tijdens de kerstborrel het personeel bedankt voor de inzet tijdens het afgelopen jaar, hun bonus uitgekeerd en vrijaf gegeven. Voordat het personeel vertrekt, laat hij de bovenste vier etages van het hotel blokkeren. Hij heeft namelijk het gevoel dat er op het diplomatieke front nog iets staat te gebeuren. Dan wordt er gebeld.
Herbert Schott:
‘Ik kreeg een telefoontje van een journalist van de International Herald Tribune, Barry James. Hij wilde een verhaal maken over Arabische vluchtelingen van hoog niveau, de vorstenfamilies van de Emiraten en Saoedi Arabië, die naar Genève zouden zijn gevlucht, omdat het in de Golf na 15 januari tot een oorlog dreigde te komen. Ik moest hem teleurstellen: mijn hotel was leeg. Ze waren wel geweest om kerstinkopen te doen, maar daarna teruggekeerd. Toen vroeg die journalist: ‘Hoe komt het dat u daar nog zit, terwijl het hotel leeg is?’ ‘Ja’, zei ik, ‘ik heb zo’n voorgevoel dat er nog iets staat te gebeuren en heb vast voorbereidingen getroffen voor een topontmoeting. Ik kan me niet voorstellen dat ik er met mijn 25 jaar ervaring naast zou zitten als ik denk dat de Amerikanen op het laatste moment nog met de Irakezen willen onderhandelen. Ik denk dat het begin januari gaat gebeuren’.
Schotts gevoel kwam voort uit zijn ervaring. Vele conferenties waren er reeds in Genève georganiseerd en hij voelde dat het ook dit keer het geval zou zijn. De één wilde niet naar Bagdad, de ander niet naar Washington. Genève lag halverwege voor beiden en Zwitserland had als neutraal land een reputatie waarop het kon bogen.
Voorgeschiedenis
Na de Irakese inval in buurland Koeweit, op 2 augustus 1990, nam de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een resolutie aan die er bij Irak op aandrong zijn troepen terug te trekken uit Koeweit. Saddam Hoessein weigerde en verklaarde Koeweit als de negentiende provincie van het land te beschouwen. Hoessein verbood westerlingen Koeweit en Irak te verlaten om zo te voorkomen dat er een aanval op Irak werd uitgevoerd.
Ondertussen bouwde een groot aantal landen onder leiding van de Verenigde Staten een enorme legermacht op in de regio. Eind november 1990 nam de Veiligheidsraad, in een zitting die werd geleid door James Baker, resolutie 678 aan. Cuba en Jemen stemden tegen, China, dat een veto had kunnen uitspreken, onthield zich van stemming. De resolutie stelde een ultimatum aan Irak: als het Irakese leger op 15 januari niet met de terugtrekking uit Koeweit was begonnen, waren ‘alle noodzakelijke middelen’ geoorloofd om Koeweit te bevrijden. Vrijwel meteen na het aannemen van deze resolutie verklaarde president Bush dat hij bereid was de ‘extra mijl voor vrede’ te willen afleggen. Hij nodigde Tareq Aziz uit voor gesprekken naar Washington te komen, en toonde zich bereid James Baker naar Bagdad af te laten reizen. De Iraki’s verwierpen het ultimatum van de resolutie, maar toonden aanvankelijk interesse in te gaan op het voorstel van Bush. Toen de Amerikanen vervolgens vijftien data vòòr 3 januari 1991 voorstelden, waaruit kon worden gekozen, verklaarde Saddam Hoessein dat hij zich geen datum liet opleggen. Hij vond 12 januari beter geschikt. Omdat Bush dit veel te dicht bij het ultimatum van 15 januari vond liggen, leek een gesprek nooit te kunnen plaatsvinden, niet in Washington, niet in Bagdad.
De publicatie
Barry James publiceerde het gevoel dat Schott had in de Herald Tribune van 29-30 december 1990, in een artikel onder de titel ‘From Gulf, Full Flights but no Exodus’. De Amerikaanse ambassadeur, op vakantie in Zermatt, las dit en belde direct Schott.
Schott:
De Amerikaanse ambassadeur belde: ‘Is er iets aan de hand? Heb je iets uit Washington gehoord? Ik las vandaag in de Tribune dat er bij jullie een topontmoeting gaat plaatsvinden’. ‘Nou’, zei ik, ‘Ik heb met een journalist gesproken en ik heb gezegd dat ik het gevoel heb dat er begin januari een topontmoeting gaat komen’. ‘Ik weet van niets’, zei de ambassadeur. ‘Ja’, zei ik, ‘ik weet ook niets, het is gewoon een voorgevoel’.
Vervolgens kreeg Schott begin januari een telefoontje uit Washington: Washington had Bagdad een ontmoeting voorgesteld op 6 of 7 januari, in Genève. Of hij zich hierop wilde voorbereiden. Goed nieuws voor Schott, die meteen kon antwoorden dat alles al klaar stond en slechts een aankomstdatum hoefde te weten. Schott belde de Irakese ambassadeur, een broer van Saddam Hoessein, die hij kende, omdat deze elke dag kwam lunchen in het restaurant van het hotel. De Irakese ambassadeur wist van niets, maar zou het in Bagdad eens navragen. Schott lichtte hem in dat de Amerikanen al hadden gereserveerd en dat voor Tareq Aziz ook alles in gereedheid zou worden gebracht, op de manier zoals hij gewend was wanneer hij in het hotel verbleef. Aziz had namelijk voor Irak de onderhandelingen met Iran gevoerd, die ook in Genève hadden plaatsgevonden.
Schott:
‘Daarom is hij stamgast, net als James Baker overigens. Toen zei die ambassadeur: ‘Ja, maar als de Amerikanen al bij jullie zitten…’ ‘Hoezo’, zei ik, ‘wij doen niet aan politiek, zij zijn beiden stamgast in dit hotel, dan kun je toch beter onder hetzelfde dak zitten, dat is het veiligst. Een paar dagen later belde hij om te zeggen dat hij instructies had gekregen te reserveren. Toen ik tegen de Amerikanen zei dat Tareq Aziz ook gereserveerd had, vonden ze dat niet zo leuk. Maar ik heb hen overtuigd dat het uit oogpunt van veiligheid beter was dat allen onder hetzelfde dak zitten, want dan kan geen van beiden een bom leggen’.
De topconferentie
Ook het perscentrum werd in het hotel gesitueerd. Het hotel was toch leeg dus de gehele wereldpers kon een plaats worden geboden. De delegaties kwamen aan en op 9 januari werd het hotel vrijwel van de buitenwereld afgesloten. Oorspronkelijk zouden de onderhandelingen een half uur of drie kwartier duren, maar uiteindelijk werden het ongeveer zes lange uren, waarbij het er hard aan toe ging. Aziz weigerde een brief van Bush voor Saddam Hoessein aan te nemen, omdat de toon in de brief niet de toon was, waarop een president diende te worden aangesproken. Bush stelde in de brief dat een coalitie van 28 landen van Irak eiste dat het zich onvoorwaardelijk terugtrok uit Koeweit. ‘Wat hier op het spel staat is niet de toekomst van Koeweit –het zal vrij zijn, zijn regering zal worden hersteld- maar veeleer de toekomst van Irak. De keuze is aan u.’ Aziz gaf daarop een lange opsomming gegeven van grieven ten aanzien van de Verenigde Staten, maar klaagde ook over het gebrek aan steun uit de Sovjet Unie. Als de Russen nog onze bondgenoot waren geweest, zouden ze tegen elke VN-resolutie hun veto hebben uitgesproken, aldus Aziz. Twee maal werd een korte pauze ingelast, waarin Baker contact had met Bush. Aziz verklaarde geen contact te hebben gehad met Bagdad.
Na afloop van deze lange uren belegde James Baker een persconferentie, die door CNN live werd uitgezonden. Tareq Aziz zat in zijn suite en zag Baker de pers te woord staan. Volgens Baker hadden de Iraki’s geen enkele blijkt gegeven van flexibiliteit, niets wees erop dat Irak bereid was Koeweit op te geven. Onmiddellijk belde de secretaris van Tareq Aziz naar Schott om aan te kondigen dat de Irakese Minister van Buitenlandse Zaken ook de pers wilde toespreken. Zodra Baker klaar was, betrad Aziz het podium en vertelde dezelfde journalisten zijn kant van het verhaal. Volgens Schott was dit niet mogelijk geweest, wanneer de delegaties op verschillende plekken hadden verbleven. De belangrijkste klacht van Aziz was dat de Amerikanen niet bereid waren mee te werken aan een vredesconferentie voor het Midden-Oosten waar ook het Palestijnse probleem geregeld zou worden. ‘Als Amerika oorlog wil, dan kan het dat krijgen’.
De onderhandelingen waren mislukt; beide partijen kwamen niet nader tot elkaar. In de nacht van 16 op 17 januari 1991 zouden de luchtaanvallen op Irak beginnen. Voor Schott pakte het goed uit. Een persconferentie met een geplande lengte van een kwartier werd anderhalf uur live televisie, uitgezonden over de gehele wereld, met de naam van het hotel prominent in beeld.
Schott:
‘Voor het hotel was het een grote kostenpost. Het personeel moet 24 uur per dag stand-by blijven, want je weet nooit hoe lang zo’n conferentie duurt. Dat kost een hoop geld, het kostte ons ongeveer 100.000 dollar extra. Maar we werden goed beloond door de reclame: anderhalf uur live televisie. Als ik een uur CNN moet betalen, gaat dat miljoenen kosten’.
Tekst: Rob Bruins Slot
Regie: Godfried van Run
Bronnen
NOS Journaal
SSR-Zwitserse TV
GEINTERVIEWDEN
Herbert Schott, manager van Hotel Intercontinental, Genève
MUZIEK
Christmas Walz, uitgevoerd door het London Festival Orchestra
Literatuur
De Volkskrant, De moeder aller veldslagen. Kroniek van de Golfoorlog (Amsterdam 1991)
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: