Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
9 maart 2011

Gijzelaars in irak nieuws

Gijzelaars in irak nieuws
Bekijk Video
27 min

De aanleiding

2 augustus 1990

Op 2 augustus 1990 viel het leger van Irak buurstaat Koeweit binnen. De grenzen werden afgegrendeld en westerlingen mochten Irak en Koeweit niet verlaten. Zij werden gedurende de volgende vier maanden gijzelaars van Saddam Hoessein. Onder hen waren ook Nederlanders. Wat stelde de Nederlandse regering in het werk om deze gijzelaars vrij te krijgen?

Het kleine staatje aan de Perzische Golf was rijk geworden met de olie die in de grond zat en bood veel werkgelegenheid voor gastarbeiders, zowel Arabische, Aziatische als ook westerse. Voor alle gastarbeiders gold dat ze van de ene op de andere dag zonder werk zaten. De Arabieren en Aziaten vertrokken in grote getale uit Koeweit, maar de westerlingen mochten het land niet verlaten. Maar ook in Irak zelf zaten westerlingen vast.

Al snel werd duidelijk dat Irak Koeweit als negentiende provincie bij zijn grondgebied in zou lijven en dat de bezetting van het kleine oliestaatje aan de Perzische Golf niet tijdelijk was. Tijdens de oorlog die Irak met Iran voerde tussen 1980 en 1988 had Koeweit Irak veel geld geleend. Nadat de oorlog was afgelopen had Koeweit dit geld terug geëist. Dit was Hoessein in het verkeerde keelgat geschoten. Daarnaast was er tussen de landen wat onenigheid over oliegebieden en verbreedde het de toegang van Irak tot de Perzische Golf. In de annexatie van Koeweit zag Hoessein de oplossing van alle problemen.

De situatie in Koeweit

Op het moment van de inval bevonden zich ongeveer 84 Nederlanders in Koeweit en rond de 153 in Irak. Voor de Nederlanders in Koeweit kwam de aanval volstrekt onverwacht. Onder hen waren er die door een multinational waren uitgezonden, die bij een Koeweits bedrijf werkten, die een eigen bedrijf hadden of die op vakantie in Koeweit waren. Ze stelden zich in verbinding met de Nederlandse ambassade, die het advies gaf binnen te blijven en af te wachten. Ambassadeur Veling stelde een systeem met blokhoofden in om zicht te krijgen op aantal en toestand van de Nederlanders.

Die toestand verslechterde naarmate de bezetting langer duurde. Achteraf bleek dat de Westerlingen en dus ook de Nederlanders gedurende de eerste weken nog weg hadden kunnen komen naar Saoedi Arabie. Het werd echter gedurende de eerste dagen niet aangedurfd, omdat het een reis niet zonder gevaar, dwars door de woestijn betekende. Toen een enkeling er na een paar weken klaar voor was, was ook de grens met Saoedi Arabie hermetisch afgesloten.

Koos Van Dam, toen ambassadeur te Bagdad:
‘Een reden werd niet genoemd, maar het was heel duidelijk om een soort hefboom te hebben tegeover allerlei westerse regeringen om Irak niet aan te vallen als vergelding voor de bezetting van Koeweit. Zolang er gijzelaars zaten, was de kans op aanvallen veel minder groot, dan wanneer alle buitenlanders wegwaren. Dat hebben we later natuurlijk ook gezien’.

Koeweit-stad was veranderd in een chaos. Irakese soldaten trokken plunderend door de straten en het werd voor de westerlingen steeds moeilijker te blijven. De vrouwen en kinderen van de Nederlanders hadden toestemming gekregen te vertrekken en waren op 2 september op Schiphol aangekomen. De overige Nederlanders hielden zich schuil in hun eigen appartementen, maar het was duidelijk dat het voor hen gevaarlijker werd. Het werd Koeweiti’s verboden buitenlanders in huis te hebben. Omdat Irak Koeweit had ingelijfd, was Koeweit voor de Irakezen geen apart land meer. Om die reden bepaalden de Irakezen dan ook dat de ambassades moesten worden opgeheven.

Naar het hol van de leeuw

Het besluit werd genomen de Nederlandse gijzelaars aan te raden naar Bagdad te gaan. Ambassadeur Van Dam:
‘De enige manier om uit Irak of Koeweit te komen was via Bagdad, want je kon natuurlijk niet meer via het front naar Saoedi Arabie, waar bepaalde mensen aan het begin nog hebben kunnen vluchten. Maar, een heleboel mensen, niet alleen Nederlanders, maar ook andere nationaliteiten, vreesden eigenlijk naar het hol van de leeuw te gaan, naar de plek waar het gevaar vandaan kwam.’

Toch was het veiliger in Bagdad en er was meer voedsel voorradig. Dat begon in Koeweit schaars te worden. Bovendien was contact met de Nederlanders in Koeweit erg moeilijk. De Nederlandse ambassade was onbereikbaar, doordat er geen telefoonverkeer mogelijk was en deze post niet was uitgerust met een radiozender. De Nederlanders waren volledig geïsoleerd. Vanuit Bagdad werd tweede ambassade secretaris Steeghs naar Koeweit gestuurd om de Nederlanders over te halen naar Bagdad te komen. Hij deed dit overtuigend, wat blijkt uit het feit dat de animo voorafgaand aan zijn komst erg klein was, maar dat uiteindelijk slechts drie gijzelaars besloten in Koeweit te blijven. Het was ook een moeilijke keuze. Wanneer de Westerse landen besloten Koeweit te bevrijden, zouden zij in Bagdad alleen maar langer vast zitten. Wanneer Irak zou worden aangevallen, zouden zij zich in Bagdad helemaal op de verkeerde plaats bevinden.

In Bagdad

Uiteindelijk kozen vrijwel alle gijzelaars ervoor, uit oogpunt van veiligheid, de lange reis per auto, in konvooi, naar Bagdad te maken. Ze namen op aanraden van de ambassade in Bagdad zo veel mogelijk voedsel en water mee, waardoor zij nog meer van hun persoonlijke bezittingen moesten achterlaten. Na aankomst werden ze ondergebracht in het luxueuze Al-Rashid hotel, dat later bekendheid zou krijgen, omdat de CNN-verslaggevers er verbleven tijdens de luchtoorlog tegen Irak in de eerste maanden van 1991. Na een week of twee bleek dat er betaald moest worden. Gijzelaar Martin Bronkhorst concludeerde dat het veiligheidsaspect daarom heel wat minder belangrijk was dan eerder was beweerd.
‘Veiliger dan in het Al-Rashid, met die bunker in de kelder, kon je niet zitten. Nu moesten we naar het huis van een ambassademedewerker aan de oever van de Tigris, vlak bij een olieraffinaderij. Dan zit je volgens mij verkeerd.’
Voor de gijzelaars die door een multinational waren uitgestuurd was het geen probleem; de hotelrekening werd voor hen betaald. ‘Zo ontstond door toedoen van de Nederlandse ambassade een scheiding tussen rijke en arme gijzelaars. De Denen hadden het beter aangepakt: die hadden alle Deense gijzelaars in een hotel ondergebracht en dat werd betaald door de Deense regering. Wat minder luxe, maar wel allemaal bij elkaar’, aldus Bronkhorst.

Vervolgen zaten de Nederlanders daar in Bagdad. Lang slapen, beetje winkelen, praten met elkaar en soms een vergadering op de ambassade. Martin Bronkhorst:
‘We sliepen, lazen, luisterden naar muziek en stevige discussies met wat drank. De bijeenkomsten op de ambassade waren wat onzinnig, maar werd wel gewaardeerd. We dronken een kopje koffie, want drank werd niet geschonken, hoorden dan wat over de standpunten van de EG en dat was het dan’.
Voor de rest van de tijd was het wachten. Wachten op een Nederlandse missie die de gijzelaars vrij zou praten bij Hoessein. Het was de Oostenrijkse president Waldheim gelukt voor alle Oostenrijkers, oud-Bondskanselier Willy Brandt had 120 Duitsers vrij gekregen, maar ook een aantal andere Westerlingen, waaronder tien Nederlanders. De Zwitsers hadden een delegatie gestuurd, Jean Marie Le Pen was geweest en ook met hen waren Nederlanders vertrokken. Het wachten was op een delegatie van Nederland, die de rest van de Hollanders zou komen ophalen.

Wel of geen missie?

In Nederland liep de druk op. De regering had verklaard dat ze niet wenste te onderhandelen met terroristen en dus niet, zoals Minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek het verwoordde, ‘ging dobbelen om gijzelaars’. Er zou dus geen politieke missie naar Bagdad worden gestuurd. Het parlement was het hiermee volmondig eens. Volgens Elco Brinkman, toentertijd fractievoorzitter van de grootste regeringspartij, wilde de Tweede Kamer die lijn vasthouden.

Deze koers was ook nog eens in Europees verband gesteld door de Ministers van Buitenlandse Zaken van de twaalf lidstaten.
‘De Lid-Staten van de Europese Gemeenschap bevestigen opnieuw dat zij volledig solidair zijn in hun streven de vrijheid te bewerkstellingen van alle buitenlandse onderdanen die in Irak en Koeweit vastzitten en spreken hun afkering uit over het gewetenloze wijze waarop Irak hen gebruikt met als enig en ijdel doel te trachten verdeeldheid te zaaien in de internationale gemeenschap. Zij bevestigen hun vastbeslotenheid geen vertegenwoordigers van hun Regeringen, in welke hoedanigheid dan ook, te zenden om met Irak te onderhandelen over de vrijlating van buitenlandse gijzelaars en om anderen te ontmoedigen zulks te doen.’
Daarom was het voor de Nederlandse regering, zelfs al zou zij gewild hebben, onmogelijk een regeringsdelegatie naar Bagdad te sturen.

Ambassadeur Van Dam was zelf ook een fel tegenstander van het sturen van een politieke missie:
‘Zodra je gaat onderhandelen over gijzelaars, glij je af. Je kunt dan niets meer doen tegen de bezetting van Koeweit, want dan zeg je: “goed, jullie mogen voor eeuwig in Koeweit blijven, als jullie onze gijzelaars vrijlaten”.
Daarentegen was de ambassadeur in Koeweit, Joop Veling, wel voor een missie. Hij was na de gedwongen sluiting van zijn post zijn diplomatieke status kwijtgeraakt en als laatste naar Bagdad gekomen. Ook hij en zijn medewerkers konden het land niet uit en waren dus gijzelaars geworden.

Wouters, Luns en De Jong

 

Ondertussen had de vader van één van de gijzelaars, dominee Douwe Wouters, het initiatief genomen tot de oprichting van het ‘Comite gijzelaars vrij’, dat naar Bagdad wilde gaan om de gijzelaars vrij te praten. Omdat dit een particulier initiatief was, viel het buiten de Europese afspraken en kon de regering het niet tegenhouden. De Iraki’s vonden de delegatie echter te licht, van te weinig politiek gewicht en weigerden daarom visa af te geven. Daarmee was dit initiatief van de baan.

De gijzelaars zelf hadden intussen bedacht dat, wanneer de regering niets deed, zij zelf maar in actie moesten komen. Oud-minister van Buitenlandse Zaken en oud-secretaris-generaal van de NAVO Joseph Luns werd door hun in staat geacht een missie te leiden.Hij was niet langer politiek actief, dus daarmee zou Nederland niet in de problemen kunnen komen, maar toch van voldoende statuur om in Bagdad indruk te kunnen maken.
Martin Bronkhorst:
‘We dachten: “We vragen hem gewoon en als hij wil, laat hem dan maar komen.” Maar Luns wilde het wel volgens de regels doen; hij wilde de steun van Den Haag.

Ook het parlement hield niet langer rechtlijnig vast aan de EG-instructies. Volgens Brinkman ontstond er toch twijfel. De druk van de publieke opinie nam toe en er werd gedacht over alternatieven. Iemand als Luns was van internationale statuur. Bronkhorst is er van overtuigd dat toen het gedonder begon: ‘Den Haag wilde wel een humanitiare missie, maar niet een politieke. Uiteindelijk werd Luns gefrustreerd door Den Haag’.

Het was bedoeling dat het een sobere missie zou worden; met Luns, ondersteund door een of enkele secretarissen. De toen al 79-jarige Luns haakte af toen hij zijn oud-collega Udink niet mee mocht nemen naar Irak. ‘Toen belde er ook nog een dominee met een baard, die zei dat het mee ging, dat mocht van Buitenlandse Zaken’, aldus een verbaasde Luns.

Volgens Brinkman bleek Luns minder op de hoogte te zijn van wat er in Den Haag speelde dan werd verondersteld. Daarnaast verliep het praktische telefoonverkeer met Brussel, waar Luns woonde, ook niet vlot en was hij was natuurlijk al op leeftijd. Nadat Luns had afgezegd, belde Brinkman in hetzelfde weekend stad en land af om een alternatieve missie samen te stellen. Hij vond oud-premier Piet de Jong, oud-minister van Buitenlandse Zaken Van der Stoel en oud-minister van Financiën Witteveen bereid in het kader van een humanitaire missie naar Bagdad af te reizen.

Was de scheidslijn tussen humanitair en politiek niet erg dun? Brinkman beschouwt het sturen van oud-ministers niet als een politieke missie. ‘We zouden de voorzitter van het internationale Rode Kruis hebben gestuurd als het een Nederlander was geweest, maar die hadden we niet. Dan kom je wat hoge personen betreft bij oud-politici uit. Het ging om iemand die kon onderhandelen, maar niemand kon op eigen houtje gaan, dus het was humanitair, maar wel met politieke dimensies’.

De Irakese ambassade deed er echter nog wel even over om visa af te geven. Toen dit uiteindelijk rond was, maakte Saddam Hoessein de volgende dag, op 6 december, bekend dat alle ‘gasten’ vrij waren te vertrekken. Daarmee was het sturen van een missie overbodig geworden. Was Nederland misschien te netjes geweest? Brinkman: ‘Wij hebben als land de goede gewoonte dingen niet bilateraal, maar internationaal op te lossen, anders wordt je erg chantabel. In die zin moet je je dus niet kwetsbaar opstellen’.

Tekst: Rob Bruin Slot

Bronnen

 

BEELDEN

-Archief Ministerie van Buitenlandse Zaken
-NAA Archief

Literatuur

De Volkskrant, "De moeder aller veldslagen. Kroniek van de Golfoorlog",Amsterdam, 1991.

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: