Leven met olie
Als de Bataafsche Petroleum Maatschappij (BPM) er na de oorlog neerstrijkt, is Schoonebeek nog een arm agrarisch dorp. De boerenbedrijfjes zijn klein, een middenstand is er nauwelijks. De inwoners, in 1947 zijn dit er bijna 5000, verdienen hun boterham veelal in de landbouw of in het veen dat in de omliggende gemeentes wordt gestoken. Het gemiddelde inkomen in het dorp is ongeveer de helft van dat van de gemiddelde Nederlander. Maar de vondst van olie zal het dorp in allerlei opzichten veranderen.
NAM’mers en niet-NAM’mers
Speciaal voor de oliewinning in Schoonebeek richten moederbedrijven Shell en Esso in 1947 de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) op. Het hoofdkantoor komt in Assen, dichtbij het Drentse olieveld. Aan hooggeschoold personeel ontbreekt het nog in de regio. De NAM vult dit gebrek op met ingenieurs die na de oorlog, en zeker na de onafhankelijkheid van Indonesië, uit de kolonie zijn teruggehaald. Zij worden verantwoordelijk voor de vele putten die in de decennia die volgen geslagen worden.
Het laaggeschoolde personeel vindt de NAM in de omgeving van Schoonebeek. De Schoonebeekse bevolking groeit binnen 25 jaar met meer dan één derde. Veenarbeiders, boerenzonen, velen vinden er werk. Beter betaald werk ook. Het gemiddelde inkomen verdubbelt zich in tien jaar tijd, en de NAM schept tevens vele secundaire arbeidsvoorwaarden.
Zo komt er in 1951 een recreatiecentrum voor NAM’mers, De Boô. Daar ontbreekt het aan niets. Kegelbanen, een bar, een speeltuin. Kinderen van werknemers krijgen zwemles in een spiksplinternieuw zwembad. Niet-NAM’mers mogen er in eerste instantie niet in. Hun kinderen moeten voor zwemles nog altijd naar plaatsen verderop, soms zelfs naar Duitsland.
Vergoeding
De NAM maakt het leven in Schoonebeek aangenamer. Ook de boeren, die niet direct van de privileges van de NAM profiteren, worden er beter van. Op de komst van de eerste ingenieurs zien de boeren nog argwanend toe. Vreemden op het erf, ook de vader van boer Henk Engberts vond het in eerste instantie maar niets: “Die liep er niet ook niet zo hard mee weg, want er waren boeren bij die zeiden, dat je uit moest kijken voor de NAM. Maar dat is later als een blad aan een boom omgedraaid.”
Al gauw blijkt namelijk dat er aan de NAM te verdienen valt. Als er eenmaal olie gevonden en de put geslagen is, komt de jaknikker daar recht bovenop. Niet zelden is dit middenin het land, tussen de gewassen.
Om de boeren bij deze inkomstenderving tegemoet te komen, ontwikkelt de NAM een heel systeem van vergoedingen. Voor het aantal vierkante meter grond dat aan de landbouw onttrokken wordt, een vergoeding. Als de punt ongunstig op je land staat, een extra vergoeding. Voor elke meter pijpleiding, een vergoeding. Bij schade door de put of door een lekkende leiding, een vergoeding.
Het totale bedrag dat een boer voor het beschikbaar stellen van zijn land kan ontvangen loopt zo aardig op. In de beginperiode van de NAM krijgt een boer ongeveer 300 gulden per boorlocatie op het land uitgekeerd. Een heel bedrag, zeker in de tijd van de wederopbouw.
Olie als goudmijn
Naarmate het aantal putten toeneemt, groeit ook de welvaart onder de bevolking. In de eerste vijf jaar olie pompen gaat er bijna 400.000 gulden naar de inwoners van Schoonebeek. Ook voor de gemeente is de oliewinning lange tijd een goudmijn. Via verschillende wegen vloeit het geld zo de gemeentekas in.
Voor het verkrijgen van de vergunning van het boren van een put, moet de NAM bij de gemeente zijn. De gemeente weet het vervolgens zo te regelen, dat er over de percelen waar op de jaknikkers staan te pompen extra belasting betaald moet worden – die informatie haalt het college van B&W bij de collega’s in de Zuid-Limburgse mijnstreek. Dan is er nog de straatbelasting, de ondernemersbelasting, tel uit je winst.
Bij de start van de NAM ontvangt de gemeente Schoonebeek 42.000 gulden aan uitkeringen, in 1959 is dit meer dan 1 miljoen gulden. De gemeenteraad weet van gekkigheid niet wat hij met het geld aan moet. Door de lage rente groeit het vermogen op de bank ook niet echt, dus investeren wordt een serieuze optie. Begin jaren vijftig ontstaat het idee om het geld, onder strenge voorwaarden, aan andere gemeenten uit te lenen. Bijvoorbeeld aan Coevorden.
In 1960 verandert echter de wet. Door een nieuwe verdeelsleutel voor het innen van de genoemde belastingen gaat het geld niet langer naar de gemeente, maar naar de staat. Zo kan het ook dat men in Groningen, waar rond die periode het gasveld in Slochteren wordt ontdekt, niet geprofiteerd heeft van de belastingvoordelen die het delven van fossiele brandstoffen met zich meebrengt.
Schoonebeek, dat met deze goudmijn jarenlang op grote voet heeft geleefd, komt in de problemen. Het dorp komt korte tijd onder curatelen te staan. Burgemeester Schneemann, die in 1972 aantreedt, ondervindt het aan den lijve: “Dan wordt je dus gecontroleerd door het Rijk. Daarvoor sturen ze een inspecteur die bij je komt informeren. Hij heeft heel wat moeten terugdraaien bij ons.”
Het dorp komt er door het strengere beleid, maar ook door de uitbreiding van de NAM, weer bovenop, maar één ding wordt wel duidelijk: het dorp drijft zowel letterlijk als figuurlijk op de olie.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: