Oosterparkwijk: ‘Aandachtswijk’
Op de avond van 30 december 1997 trekt een groep van zestig ontevreden jongeren door de Oosterparkwijk in Groningen. Ze vernielen huizen en straten door ramen in te gooien, bomen om te zagen en brand te stichten.
De rellen zetten niet alleen de buurt op zijn kop, in heel Nederland staan de media bol van de berichten over de vernielingen in het stadsdeel. De Groningse buurt staat op dat moment al bekend als probleemwijk. Vooral jeugdwerkloosheid is een heet hangijzer. De jongeren zijn baldadig. Ze gooien weleens eieren naar auto’s, hangen rond, vernielen bushokjes. Ze vervelen zich.
Van oudsher een arbeiderswijk
De Oosterparkwijk is nooit een makkelijke buurt geweest en kent een geschiedenis van armoede en werkloosheid. Het stadsdeel wordt iets meer dan honderd jaar geleden opgezet als leefbare arbeiderswijk door woningbouwverenigingen en de gemeente Groningen. De ideeën voor een leefbare wijk staan vanaf 1906 bekend als Plan Oost.
In het begin van de twintigste eeuw worden er meer van dit soort projecten opgezet ter heropvoeding van de zogenoemde ‘onmaatschappelijken’. Dit zijn ongehuwde moeders, armen en werklozen.
Annie Tak, nu de burgermoeder van de Oosterparkwijk, kwam voor de oorlog met haar ouders in de wijk wonen en herinnert zich: “De mensen die hier kwamen wonen, kwamen uit krottenwijken. Ze waren verbaasd over het feit dat ze licht hadden dat met één druk op de knop aan ging of dat ze een toilet in hun woning hadden.”
Tak vertelt over die tijd: “Toen wij er voor de oorlog kwamen wonen, was het een hele hechte wijk. Het was één grote familie. Iedereen leefde er buiten en iedereen kende elkaar. Er hing een ‘één voor allen en allen voor één-mentaliteit’. Ook als tijdens de oorlog het alarm ging, zaten wij met de hele buurt op straat.”
Het Rode en Blauwe dorp
De wijk bestaat in het begin uit twee delen: het Rode dorp en het Blauwe dorp. Het Rode dorp wordt opgezet voor arbeiders en het Blauwe dorp heeft noodhuizen voor de allerarmsten in de samenleving.
De arbeidershuisjes in het Rode dorp bestaan uit een woonkamer, keuken en twee slaapkamers. Geen overbodige luxe als je je bedenkt dat de gezinnen in die tijd groot zijn en soms uit meer dan tien kinderen bestaan.
“Waarom die dorpen rood en blauw waren? Nou, rood door de hoeveelheid mensen die op een arbeiderspartij stemden”, aldus Tak. “Maar het verschil tussen het Rode en Blauwe dorp lag voor ons vooral aan de verschillende kleuren dakpannen.”
Buurthuis
Er heerst, ondanks de plannen voor een leefbare arbeiderswijk, bittere armoede. Wel wordt er van alles gedaan om het zo leefbaar mogelijk te maken. Zo wordt er in 1937 een buurthuis opgericht in de Oosterparkwijk.
Het is het eerste buurthuis in Groningen en bevindt zich in die tijd aan het Linnaeusplein, middenin de wijk. Het is niet per se een buurthuis waar mensen alleen samenkomen onder het genot van een borrel en een stok kaarten, maar waar ook sanitaire voorzieningen, zoals een wasruimte en een volksbad worden aangeboden.
Ook beschikt het over een toneelzaal waar ruim 500 man in kan en een bibliotheek. Daarnaast zijn er ook extra werkplaatsen voor schilders en timmermannen om dit soort werk te stimuleren.
Door dit soort plekken te faciliteren, wil de gemeente armen en arbeiders in nette mensen veranderen. Mensen die hun persoonlijke hygiëne serieus nemen, mensen die zich kunnen verenigen, mensen zelfs die zich zouden kunnen gaan uiten via toneel en dat zouden gaan waarderen. Het buurthuis sluit uiteindelijk op het moment dat de mensen in de buurt allemaal een eigen douche krijgen.
Aandachtswijk
Volgens Annie Tak begint de sfeer in de wijk te veranderen in de jaren zeventig. “Er kwamen meer nieuwe mensen wonen. In die tijd ontstond er ook meer afgunst voor elkaar, onder andere doordat sommige mensen meer geld hadden dan anderen. En iedereen was iets meer op zichzelf, ook door het verdwijnen van een gezamenlijke plek als een buurthuis.”
“Je bevuilt je eigen nest niet”
Ze vertelt over de criminaliteit in de wijk: “Die was er altijd wel en je wist ook precies wie er niet deugden. Maar die jongens deden niks in onze eigen wijk. Je bevuilt je eigen nest niet. Dat was normaal vroeger.” Wel gaan de jongens volgens Tak uit stelen in andere wijken, maar andersom deden de jongens uit andere wijken dat ook bij hen.
Tak vertelt: “Sommige jongeren weten niet beter. Dan hebben hun vader en opa ook altijd werkloos thuis gezeten en hebben ze dus al geen goede rolmodellen. Dan is het ook niet raar als die jongens op straat gaan hangen.”
In 1975 wordt er door jongerenwerkers en jongeren zelf opnieuw een buurthuis opgericht in de Oosterparkwijk: het Jongerencentrum Oosterpark (JOP). Dit wordt gedaan om jeugdcriminaliteit tegen te gaan en om de jongeren een plek te geven om samen te komen.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: