In Andere Tijden vertellen vier voormalige Joodse kampbewoners over kamp Vught, het enige kamp buiten Duitsland dat onder direct bevel stond van de SS. Lotty Veffer, toen 22 jaar, kwam als een van de eerste gevangenen in het pas gebouwde kamp. Haar 15-jarige zusje Carla moest naar de kinderbarak, waar Lotty haar stiekem af en toe opzocht. In kamp Vught was het een grote chaos en aan alles was gebrek. Al snel braken er besmettelijke ziektes uit en verkeerden met name de kinderen in beroerde omstandigheden.
De SS nam een ongekende beslissing om 'orde' in het kamp te creëren: alle kinderen tot 16 jaar moesten weg, zogenaamd naar een apart kinderkamp. Moeders en vaders mochten mee, mits die niet belangrijk werk in of buiten kamp verrichten. Tijd voor afscheid was er nauwelijks. Lotty: "Ik heb ze nog gedag gezegd, maar dat moest heel stiekem. Ik zei tegen mijn moeder dat ik ook mee wou, maar die zei: 'Blijf jij maar hier, als we terugkomen dan ben jij er tenminste nog.' "
Tilly Bosman was een jonge vrouw toen ze in kamp Vught gevangen zat. Ze zag haar tante samen met haar drie kinderen vertrekken. "Ze waren goed zichtbaar, want ze hadden rode overalls aan. Ik zie ze nog lopen, ieder met een klein eigen rugzakje. Maar je kon er niet naar toe en je mocht ook niet kijken."
Voor het eerst vertellen ook twee kinderen die aan het transport ontkwamen hun verhaal: George en Ursula Levy. Broer en zus, afkomstig uit Duitsland, 13 en 8 jaar oud in 1943. Hun moeder had hen voor de oorlog uit voorzorg op een trein naar Nederland gezet. Maar ook zij belandden in kamp Vught. Via een truc werden ze tot half-Joods verklaard. Daardoor hoefden ze niet mee met het kindertransport en overleefden ze uiteindelijk de Holocaust. Dat zij dit geluk hebben gehad en al die anderen niet, houdt hen nog altijd bezig.
Het verhaal van de kindertransporten in brieven
Brieven uit 1943 vertellen het verhaal van de kindertransporten uit kamp Vught. Getuigen schreven hun familie en vrienden over wat ze voor hun ogen zagen gebeuren. De brieven zijn te zien in de tentoonstelling „Waarom schrijf je me niet” - Post uit de Vergetelheid.
In het voorjaar van 1943 zijn er veel Joodse kinderen in Kamp Vught, gescheiden van hun ouders in aparte barakken. Tilly Bosman schrijft:
“(...) De kinderen worden hier vrijwel allemaal ziek. En erg ook: longontsteking, roodvonk, mazelen, kinkhoest, bof, pokken en vooral: heimwee. (...)”
Begin juni 1943 gonzen geruchten door het kamp, op 6 juni komt de klap: de kinderen moeten weg. Tilly schrijft:
"(...) Vandaag is het ergste van het ergste aan het gebeuren wat men zich maar kan indenken. Er gaat n.l. een transport kinderen van 0 tot 16 jaar. De kinderen tot 4 jaar moeten door de moeder begeleid worden. Van 4 tot 16 mag één van de ouders mee, indien niet in de industrie werkzaam (...)”
Op 6 juni worden de kinderen tot en met 3 jaar gedeporteerd. Vervolgens zijn op 7 juni de kinderen van 4 tot en met 16 jaar aan de beurt. Tilly schrijft hierover:
“Maandag, De nieuwste streek, die ze gisteren uithaalden was, dat ze de vertrekkenden geen afscheid lieten nemen. Dat bereikten ze door na appel (12 uur) blochsperre af te kondigen voor het gehele kamp. (...) Dus mannen, vrouwen en kinderen konden dus niet eens elkaar spreken vóórdat één van de partijen wegging. Het kind van Mina is met 40 graden koorts weggegaan.”
Juultje Wurms, zusjes Eva en Kitty en haar ouders zijn in kamp Vught als het bericht komt dat de kinderen weg moeten. Op het laatste ogenblik horen ze dat Eva niet meehoeft. De moeder van Juultje schrijft:
"(...) Hiermede wil ik jullie berichten dat ik gister gelukkig het pak en jou brief heb ontvangen want het kwam net op tijd dat ik met Juultje de pakken kan meenemen naar het groote Onbekende. Ik moet met Juultje op transport ik kon Juultje alleen laten gaan maar jij begrijpt dat ik dat niet wou doen. (...)"
Korte tijd is er in kamp Vught een schooltje waar de kinderen les krijgen van Rie Hakker, haar vriendin en andere onderwijzeressen. Rie schrijft:
“(...) Ondanks al die narigheid vooral bij die transporten, lachen wij ook nog vaak. Alleen gisteren niet, toen we de vrouwen alleen met de kinderen zagen vertrekken. Die had roodvonk, die 40 graden koorts, enz. vreselijk. Wat een geluk dat we alleen zijn.”
Op het laatste moment moet ook Rie met het transport mee.
De echtgenoot van Annie Vrachtdooder werkt, zoals veel mannen, aan de Moerdijk. Annie schrijft aan haar man vanuit kamp Vught:
“Je hebt tenminste een teken dat ik er nog ben he. Nu lieveling ik zal je vertellen wat er gebeurd is. Alle vrouwen met kinderen zijn doorgestuurd geworden ook de vrouwen waarvan de mannen aan de Moerdijk werken. (...) Nu Maup er is j.l. Zondag en Maandag een 2 transporten gegaan in het geheel 3500 mensen. Alle kinderen zijn weg (...)”
Liesje en Deddie
Deddie was de bijnaam van David Zak. Hij was één van de kinderen die mee moest met het kindertransport uit Vught. Hij werd, net als de andere kinderen en volwassenen van deze twee treinen op 11 juni 1943 in Sobibor vermoord, acht jaar oud.
Deddie was het neefje van Liesje de Hond. Zij was een paar jaar jonger en dol op hem. Als kind waren Liesje en Deddie heel vaak samen, ze groeiden welhaast als broer en zus op in Amsterdam. Toen de Jodenvervolging begon, regelde Liesjes moeder voor haar een onderduikadres bij een collega. Zij was gescheiden en ging ervan uit dat ze in 'het werkkamp in het oosten' niet alleen voor haar dochter zou kunnen zorgen.
Maar voordat Liesje kon onderduiken, waren de overvalwagens al daar en werden de kinderen samen met ouders en grootouders naar de verzamellocatie van de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam meegenomen. Liesje was nog maar vier jaar en werd zoals alle jonge kinderen in de tegenoverliggende crèche ondergebracht, om te wachten op transport. Deddie bleef in de Schouwburg met zijn familie. Uit de crèche werden via allerlei smokkelmethodes kinderen gered. Zo ook Liesje; de geplande onderduikouders regelden haar ontsnapping en zo kon zij de oorlog overleven.
Jarenlang restten van Deddie slechts een paar foto's in het leven van de volwassen Lies Caransa - De Hond, naast de gekoesterde herinneringen. Totdat in het voorjaar van 2013 bij opgravingen in Sobibor zijn naamplaatje gevonden werd. Het is een zeer persoonlijk voorwerp van haar neefje, gedragen op de huid: dichter bij Deddie zal Liesje nooit meer kunnen komen. De vondst van het plaatje noemt ze dan ook “een engeltje wat uit de hemel komt”. Bekijk het fragment om te zien wat dit voor Liesje betekent en hoe de aanvankelijke euforie omsloeg toen bleek dat zij het plaatje niet in handen mocht krijgen. Tot op de dag van vandaag nog altijd niet.
Kamp Vught
“Het was een kamp van gijzelaars en politieke gevangenen”, vertelt onderzoeker Janneke de Moei over het SS-concentratiekamp in Vught. Maar in het Brabantse dorp zaten ook Joden opgesloten. “Er kwamen natuurlijk ook kinderen mee. Nou, daar was de SS helemaal niet op berekend.” Janneke vertelt over de chaos die in het kamp ontstond.
De gevangenen moesten dwangarbeid verrichten. Dat was het uitgangspunt van kamp Vught. Hier pasten kinderen niet tussen. Zij konden niet werken en liepen alleen maar in de weg. De SS’ers wisten niet wat ze met de kinderen aan moesten en zonderden hen af in aparte barakken. De gevolgen hiervan waren niet te overzien. In de barakken ontstond chaos en honger. Bovendien verspreidden besmettelijke ziektes zich razendsnel onder de kinderen.
Dit leidde tot een dramatische ingreep van hogerhand in 1943. Alle kinderen moesten weg. Een enkeling wist te ontkomen, maar in totaal gingen 1296 van hen op transport. Zogenaamd naar een kinderkamp, maar de trein ging naar Sobibor. Janneke vertelt over de aangrijpende gesprekken die ze voerde met ooggetuigen.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: