Ze kwamen uit verschillende Zuid-Europese landen om hier te werken. Italianen, Grieken, Joegoslaven, Spanjaarden, Turken en Marokkanen. Hardwerkende mannen. Ze vielen niet op en woonden in veelal in pensions en werkten in fabrieken. We wisten eigenlijk niets van hen. Vooral niet van het geloof dat ze meebrachten. Andere Tijden over onbekendheid van moslims in Nederland, de komst van de moskee en de manier waarop Nederlanders en Marokkanen met het geloof omgingen.
Wij wisten van niets
Gastarbeiders zijn onzichtbaar
‘Om nu te zeggen dat wij iets ‘wisten’ van moslims en van de islam: mondjesmaat,’ vertelt CDA-kamerlid en woordvoerder minderhedenbeleid J. Krajenbrink. De meeste Nederlanders weten weinig of niets van het land waar ze vandaan komen, niets van de cultuur en niets van de islam als de eerste Marokkanen midden jaren zestig naar Nederland komen. Het zijn er midden jaren zestig rond de vijfduizend. Sommige Nederlanders zijn nieuwsgierig naar deze groep; andere tonen geen enkele belangstelling. De overheersende gedachte is: deze mensen komen hier om te werken en gaan op een goed moment weer terug.
VVD-kamerlid J. Wiebenga zat jarenlang in de Tweede Kamer en was onder andere woordvoerder minderhedenbeleid. ‘De aantallen van wat je toen gastarbeiders noemde waren niet zo groot. In het begin zeker niet. Onvergelijkbaar met de aantallen migranten die we nu in onze samenleving hebben. Dus het viel om te beginnen niet zo erg op. En er was niet zoveel ambitie om aan onze samenleving deel te gaan nemen. De gastarbeiders woonden in het begin veelal in barakken en gemeenschappelijke huisvesting. Ze deden hun werk en probeerden hun salaris te verdienen en dat was het dan zo’n beetje. Ik denk dat deze nieuwe medeburgers nog niet zo als medeburgers werden gezien. Ook op straat niet.’
In 1966 komt Mohammed Rabbae naar Nederland om te studeren, eerst in Leiden en later in Amsterdam. Hij heeft nog heldere herinneringen aan de eerste kennismaking: ‘Ik ken Marokkanen die vanwege het kroeskarakter van hun haar een rondje gratis kregen in café’s en restaurants in Nederland. Omdat men nieuwsgierig was naar hun kroeshaar. Dus in die zin was Nederland eigenlijk een nieuw gebied voor de Marokkanen. En andersom was men ook nieuwsgierig naar de Marokkanen, niet afwijzend.’ Maar Rabbae herinnert zich ook dat sommigen mensen geen idee hadden van het peil van beschaving in Marokko. ‘Ik herinner me dat ik een keer naast een student in de internationale sociëteit zat te praten en toen vroeg hij mij waar ik vandaag kwam. Ik zei uit Marokko. Hij vroeg mij of we eigenlijk nog steeds mensen aten in Marokko. Ik heb toen tegen hem gezegd als jullie nog blijven voortbestaan, dan moet je straks verhuizen anders besta je straks niet meer.’
‘Wij waren mensen maar gewoon onzichtbaar op straat,’ vertelt technisch tekenaar Mohammed Sidali. In 1966 komt hij naar Nederland om werk te vinden en hij is van plan te blijven als het goed gaat. Sidali neemt zijn intrek in een pension in de binnenstad van Bergen op Zoom en vindt werk bij het metaalverwerkingsbedrijf Nifterik, vlakbij de Belgische grens.
Geïmproviseerd bidden
Omgebouwde garages
Mohammed Sidali regelt zelf dat hij op gezette momenten kan bidden. ‘Je moest het gewoon binnen het bedrijf doen. Wij waren ook pas nieuw en het was een beetje moeilijk om te vragen. Maar toen wij gewend waren, vroegen we de personeelschef toestemming om te bidden. Er waren ook speciale ruimten gemaakt, bijvoorbeeld 2 tot 3 meter in het vierkant. Als je zei dat je wilde bidden dan mocht gewoon die ruimte gebruiken, en dan kan je gewoon gaan bidden.’
Islamkenner J. Waardenburg: ‘In het allereerste begin was er nog geen moskee. De mensen kwamen op vrijdag samen voor een gebed en dat deden ze dan vaak in één van de kamers waar ze woonden.’ Voor feestdagen, zoals het offerfeest, ramadan en suikerfeest gaan de mannen op zoek naar een grote ruimte waar ze samen kunnen zijn. ‘Dat waren dus omgebouwde garages of eenvoudige benedenverdiepingen van huizen, waar ze hun gebeden konden doen, maar ook elkaar ontmoeten en sociaal verkeer hebben. Dus dat woordje ‘moskee’ dat kan je eigenlijk pas gebruiken als er echt een gebouw is wat helemaal dient voor religieuze doeleinden. En dat was er in het begin eigenlijk niet’. J. Krajenbrink: ‘Hun huisvesting was vaak niet zo best, de voorzieningen, de welzijnsvoorzieningen waren mager. Op religieus terrein werd er ook niet veel aan gedaan; men werd aan hun lot overgelaten. Met alle goede bedoelingen want niemand die dat kwaad bedoelde, maar dat was wel het effect. De gedachte was ook: Ze zijn hier tijdelijk, dus die tijd moeten we zo goed mogelijk zien door te komen op een aantal terreinen. En na enige jaren gaat men weer terug.’
Gezinshereniging komt op gang
Een andere cultuur
Salah Sidali, nu psychiater in Amsterdam, komt in 1969 naar Nederland waar zijn vader dan al drie jaar woont. Hij vindt het jammer dat hij het mooie Marokko moet verlaten en weet nog goed hoe hij tegen Nederland aankeek toen hij hier net kwam. ‘De Nederlanders waren anders dan wij. Allemaal blond, mooie mensen, prachtige kleren, schoon en rustig. En met elkaar spelend. Dat deden we ook natuurlijk. Wij hadden een andere manier van spelen, wat ruwer en wat harder allemaal. Je zag ook jongens en meisjes met elkaar spelen. Ik was altijd gewend om alleen met jongens te spelen. Hier was het ineens anders. Dat moesten we ook inderdaad even leren. We werden heel goed opgevangen door de buren.’
De dag na aankomst gaat Salah met zijn broertjes en zusjes buiten spelen en ontdekt hij dat er meer verschillen zijn. ‘Er stonden kinderen buiten en ze hadden een ijsje. In Marokko zijn we gewend om te vragen “Mag ik mee-eten? Mag ik een stukje van jou?” Dat deden we ook bij deze kinderen en zij schrokken. Zij renden naar huis want ze dachten dat wij hun ijsje wilden gaan stelen.’ Salah herinnert zich dat hij als jongen van tien of elf jaar met zijn moeder over straat liep. ‘We gingen op bezoek bij andere Marokkanen in Bergen op Zoom. Wij liepen over straat en mijn moeder had traditionele kleding aan; met een hoofddoek en een djellaba. Er zaten stratenmakers te werken, en ze begonnen te roepen en te zingen van: “Carnaval, dit is Carnaval.” We waren beledigd en verontwaardigd want ze maakten mijn moeder belachelijk. Ik werd boos en ik ging stenen oprapen en ik begon te gooien. Ik wist niet anders, ik was de taal ook niet machtig dus ik moest iets doen om duidelijk te maken dat ik het helemaal niet eens was met de manier waarop we bejegend waren.’ Salah vindt dat het eigenlijk altijd zo gebleven is. ‘Er was iets van “Je moet je aanpassen”, en je voelt ook dat altijd iets van “Jullie zijn minderwaardig. Jullie zijn gewoon inferieur”. Dat is altijd zo geweest, en dat is nog steeds zo.’
Vader Sidali vertelt zijn kinderen dat het in Nederland anders toegaat dan in Marokko. ‘Je kan hier niet vechten als je ruzie of een probleem hebt. Dat hoort hier niet. Niet met stenen gooien. Je moet gewoon bij mij komen. Dat was heel duidelijk. Dat heeft hij ons ook heel goed geleerd. We waren in Marokko natuurlijk gewend om voor jezelf op te komen.’
De eerste generatie gastarbeiders is gemiddeld rond de 25 jaar of ouder. Salah Sidali vindt dat de generatie van zijn vader erg meegaand en politiek correct is geweest. ‘Ze werden gewoon de mond bijna gesnoerd, had ik het gevoel. Zij waren gewoon tevreden met weinig. Ze waren blind. Zij hebben teveel geaccepteerd.’ Salah ziet een duidelijk verschil met de tweede generatie. ‘We zijn mondig, wij hebben ons los kunnen maken van dat wat onze ouders hebben meegemaakt. Ik hoorde ook dat sommigen politieke gedachten destijds waren: “wij hebben helemaal geen behoefte aan allochtone intelligentsia. Ze moeten gewoon werken. Hun kinderen moeten ook gaan werken. We hebben helemaal geen slimme allochtonen hier nodig.” Ik was de eerste Marokkaanse geneeskundestudent. Dat was zo vreemd!’ Tijdens carnaval raakt de jonge Sidali in gesprek met iemand die vraagt wat hij in het dagelijks leven doet. Salah: ‘Ik zei tegen haar: ik ben geneeskundestudent. Oh, zei ze, dan ben ik de Koningin. Toen zei ik: Ik ben blij om de Koningin te ontmoeten.’
Begin jaren tachtig beseft men in politiek Den Haag dat veel gastarbeiders langer blijven en misschien wel niet meer weg gaan. Krajenbrink: ‘Toen ontstond ook in Den Haag het besef dat er integraal beleid moest worden ontwikkeld om deze mensen in onze samenleving echt een volwaardige plek te geven.’ Het ministerie van Cultuur Recreatie en Maatschappelijk Werk vraagt islamkenner J. Waardenburg een rapport en beleidsadvies te schrijven over de behoefte aan religieuze voorzieningen en de manier waarop de overheid hier steun zou kunnen verlenen. De commissie adviseert onder andere voortzetting van de directe en indirecte overheidssteun aan religieuze voorzieningen voor etnische minderheden in Nederland.
Behoefte aan een moskee
'Er moet iets gebeuren'
De groep gastarbeiders wordt groter en de gezinshereniging is in volle gang. Turkse gastarbeiders krijgen steun vanuit hun eigen land. Moskeeën met Turkssprekende imams worden met Turkse overheidsgeld gesticht. Maar ook de Marokkanen hebben behoefte aan een vaste gebedsruimte; bidden in hoekjes van de fabriek of op een kamer van een huisgenoot begint tot het verleden te horen. De mannen van het eerste uur gaan begin jaren zeventig op zoek naar geschikte, betaalbare ruimten en zamelen in eigen kring geld in voor de financiering. Mohammed Sidali: ‘Onze kinderen gingen hier naar een Nederlandse school en om ze onze taal niet te laten vergeten wilden wij onze kinderen ook de Arabische taal leren. Dus daarom moest er een moskee komen. Een eigen ruimte waar je op woensdagmiddag en zaterdag bijvoorbeeld de kinderen naartoe stuurt om Koranles te volgen. Dat was de bedoeling, en daarvoor waren de mensen bereid een moskee proberen te stichten.’
Mohammed Sidali vertelt dat de gemeente Bergen op Zoom geholpen heeft met het zoeken naar een ruimte. De eerste gebedsruimte hebben ze gehuurd en een paar jaar later zijn ze op zoek gegaan naar een pand om te kopen. De moskee nam een belangrijke plaats in. ‘Ik denk dat het een trefpunt is om te luisteren naar de godsdienstlessen. Daar zie je bijna iedereen. Je voelt je veilig omdat God daar ook is. En je zit er gewoon om te bidden. Je praat niet over iets anders dan wat God gedaan heeft voor de mens en de medemens. Dat is erg belangrijk. In een huis of in de moskee of in de kerk of in de synagoge praat je niet over wat Kees heeft gedaan, of wat de regering heeft gedaan. Maar je praat alleen over God,’ licht Mohammed Sidali toe.
Voor de moslims die begin jaren zeventig een moskee wilden aanschaffen was nog een subsidiepot beschikbaar. Deze tijdelijke subsidieregeling bestaat midden jaren tachtig niet meer toen Mohammed Sidali en de zijnen geld wilden aanvragen bij het ministerie van CRM . Salah herinnert zich dat de komst van de moskee wel een sensatie was: ‘Het gaf een geweldige kick, je voelde je dus niet meer zo alleen. Je had weer een groot ‘wij-gevoel’ en dat was geweldig. Het gaf een veilig gevoel, een warm gevoel. Zoals ik dat natuurlijk uit Marokko kende.’
Waardenburg beschrijft wat Nederlanders en vooral de Nederlandse politici wisten van dit ‘nieuwe’ geloof eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. ‘In de eerste plaats wist men niet precies wat moslims waren. In de tweede plaats kwamen uit landen als Iran herlevingbewegingen van islam die bloedig waren. Dus de islam wordt al geassocieerd met geweld. En in de derde plaats waren de mensen die hier als moslims gekomen waren en werkten, van sociale groepen sociale klassen, die weinig onderwijs had gehad, en waarvan pas de tweede of derde generatie een Nederlands diploma ging krijgen. Dus ze waren een beetje achtergebleven als je het zo kan zeggen. Er was ontzettend veel onkunde.’
Formele scheiding kerk en staat
Motie Wiebenga
Begin jaren tachtig, in de tijd vlak na de gezinsherenigingen, komen er veel aanvragen voor subsidiëring van moskeeën. De ontkerkelijking in Nederland is in volle gang en met de algemene herziening van de grondwet in 1983 is voor het eerst de gelijkheid van kerken en andere levensbeschouwingen opgenomen. De scheiding van kerk en staat is nog niet perfect maar de bedoeling was wel om die scheiding te vervolmaken. Voorheen waren er subsidies geweest voor kerkenbouw en dergelijke. De bedoeling is daar een einde aan te maken. Juist dan komt de gedachte aan het wel of niet subsidiëren van moskeeën. Dat leidt in de Tweede Kamer tot een aantal debatten. VVD-kamerlid Wiebenga vertelt hoe zijn partij toen tegen de discussie aankeek: ‘De VVD hecht erg aan de scheiding van kerk en staat. Dat hebben we altijd gedaan en wij zeggen: je moet mensen zeker behulpzaam zijn bij een ontwikkeling als ze die nodig hebben, maar er is een domein waar de overheid haar handen vanaf moet houden en dat is alles wat met de kern van het geloof te maken heeft, inclusief de geloofsbeleving in kerken en godshuizen.’ In tegenstelling tot de VVD pleitte het CDA-kamerlid Krajenbrink voor een neutrale overheid die voorwaarden schept voor godsdienstvrijheid; bijvoorbeeld moskeeën bouwen. ‘Eén van de vitale verschilpunten tussen het CDA toen en met name de PvdA en de VVD was dat wij vonden dat als je godsdienst belangrijk vindt voor mensen, en je wilt deze nieuwkomers laten zien dat je hun echt serieus neemt, dat je ze een steuntje in de rug moet geven’, licht Krajenbrink toe.
In 1984 dient Wiebenga samen met wijlen PvdA-kamerlid Ien Dales een motie in. Wiebenga: ‘Er was sprake van het opnemen een subsidieregeling voor de bouw van moskeeën in een rijks welzijnsregeling voor minderheden. Ik heb toen een motie ingediend om de regering te verzoeken dat niet te doen vanwege de scheiding van kerk en staat. De meerderheid van de kamer heeft mijn motie aanvaard en zodoende zijn eigenlijk die regelingen ook niet tot stand gekomen.’ Uiteindelijk wordt er wel geld gegeven voor het subsidiëren van activiteiten die op gelijke voet staan met de activiteiten van niet-religieuze welzijnsstichtingen. Wiebenga: ‘Dat zijn activiteiten, dus dat is wat je nu met een vakterm noemt exploitatiesubsidies, maar dan blijf je af van een kerngebeuren van een religie dat is namelijk het bouwen van godshuizen.’
Onderzoeker Waardenburg: ‘Bij de VVD en de PvdA was veel meer een overtuiging van de islam is ingewikkeld, religie is een complex probleem, we moeten ons daar als overheid niet mee bemoeien, dat schept maar problemen. Het grappige is, die religie is teruggekomen op een manier die veel dreigender is dan het eruitzag toen men de religie vaarwel wilde zeggen.’
Opkomst Janmaat
Veranderd klimaat
De jaren tachtig kenmerken zich door de discussie rond de kruisraketten, toenemende werkloosheid en stijgende woningnood. Onvrede over het bezuinigingsbeleid van het kabinet leidt tot demonstraties. De groep buitenlandse werknemers en hun gezinnen krijgt steeds vaker te horen dat ‘ze maar beter terugkonden gaan naar hun eigen land.’ Hans Janmaat van de Centrumpartij kwam in 1982 met één zetel in de Tweede Kamer. Hij haalt stemmen met leuzen als ‘vol is vol’ en ‘eigen volk eerst’. Het klimaat in Nederland verandert. Wiebenga: ‘Door de verkiezing van Janmaat als kamerlid werd binnen de muren van de Tweede Kamer het racisme als het ware op een legitieme manier binnen gekozen. Dat is voor allen schokkend geweest.’
Door het veranderde klimaat lijken moslims meer naar elkaar toe te trekken. Waardenburg: ‘De moskee en de moslimorganisaties speelden een rol in het sociaal gebeuren. Maar dat was dan niet zozeer de islam als religie, of islam als ideologie. Dat was om te kijken of er een oplossing is voor bepaalde concrete hulp. Of er een baan is, of er werk te vinden is, of hoe de kinderen naar school moeten.’ Waardenburg schrijft in zijn rapport in 1982 dat het culturele leven van moslims ten onder zou kunnen gaan aan de secularisering: “De tweede generatie moslims heeft in tijden van recessie geloofsbeleving nodig als morele ruggengraat.”
De eerste generatie is volwassen, als zij naar Nederland komt. De tweede generatie bestaat jongens en meisjes die hun school moeten afmaken. Aan de ene kant moeten ze zich houden aan de discipline van thuis en aan de andere kant: de straat ziet er toch heel anders uit dan thuis. Veel jonge Marokkanen hebben conflicten met hun vader want hij is de drager van de normen en waarden die gerespecteerd moeten worden door de kinderen. Dat levert problemen op in het begin. Rabbae: ‘Je zag twee tendensen. Jongeren die toch luisterden naar het gezag van hun ouders en meegingen naar de moskee, en jongeren die de benen namen. Maar uiteindelijk zag je gewoon langzaamaan dat de weg naar de moskee door jongens en meisjes steeds meer gevonden werd, met natuurlijk een deel van de jongeren die daar van afblijven.’ Later gaan steeds meer jongens uit eigen overtuiging naar de moskee. Nog los van de druk of de wens van hun ouders. Die tendens is met de tijd steeds groter geworden.
Afwijzing in Nederland
Gemiste Kans
‘Voor mijn gevoel was het afwijzen van de mogelijkheid van regeringssubsidies voor gebedsruimten voor moslims een aanwijzing, en zo is het misschien ook verwerkt, van het eerste ‘nee’. Je kan tot hiertoe gaan, en niet verder. Dat was nog geen conflict, het was niet een affront. Ze dachten: ‘Wij’ worden niet door Nederlanders gezien als Nederlanders en ‘we’ worden dus eigenlijk zoet gehouden. Ik vermoed dat zulke ervaringen bij een tweede en een derde generatie doorwerken in de zin van ”we moeten oppassen”. We moeten oppassen, en niet ons naïef vereenzelvigen met het Nederlander zijn. We zijn Turk of Marokkaan, we hebben een andere godsdienst, en wij zijn verschillend,’ vertelt Waardenburg. Voor Nederlanders die rechtlijnig denken is het allemaal lastig te begrijpen. ‘Want je kon niet goed begrijpen wat bij die anderen zich afspeelde emotioneel en gevoelsmatig. Dat heeft vermoedelijk ontbroken en daar krijg je negatieve reacties op. En het eind van een negatieve verhouding is moord.’
Het buitenland krijgt meer kans invloed uit te oefenen omdat steeds meer moskeeën gefinancierd worden door het buitenland. ‘Je zag bijvoorbeeld in Utrecht een prachtig grote moskee ontstaan. Gefinancierd door Libië.’ Rabbae is absoluut tegen aanname van geld uit het buitenland. ‘Ik was ik bang voor de politieke binding. En dat dit soort regimes, variërend van Marokko tot en met Libië, Saoedi-Arabië, de moskeeën zouden binden met het sturen van hun eigen imams en hun eigen mensen. Politiek zouden de mensen zich dan misschien meer richten op Saoedi-Arabië of Libië of Marokko, dan op hun eigen situatie hier in Nederland.’
Arabist Leo Kwarten spreekt Arabisch en reist al sinds eind jaren zeventig door de Arabische wereld. Vanuit zijn perspectief ziet hij het als volgt: ‘Mensen wilden hun geloof belijden, ze hadden vaak zelf niet genoeg geld om een moskee te laten bouwen. Dus moest er een geldschieter komen. De geldschieter bepaalt natuurlijk voor een groot deel wat de boodschap is die in een bepaalde moskee wordt gepredikt. De Nederlandse overheid heeft toen een kans laten liggen. Op een moment dat de Nederlandse overheid geld had verstrekt voor de bouw van de moskeeën, hadden we ook zelf invloed kunnen uitoefenen op het soort imams dat daar uiteindelijk zou prediken. En eventueel zelfs op de toonzetting van de boodschap. Die kans die hebben we laten liggen. Met als gevolg dat er dus geldschieters werden gezocht in het buitenland, in Saoedi-Arabië, in Dubai, in Koeweit, in Libië. Dat waren dan charitatieve instellingen, die opereren vaak onder de paraplu van de overheid daar en die hadden een boodschap die absoluut niet aansloot bij de belevingswereld van een hele hoop moslims hier in Nederland. Bovendien konden ze bepalen wat voor soort gebouw het werd, wat voor soort lectuur er werd verspreid.’
Conclusie
Wiebenga: ‘Wat de overheid verweten kan worden is dan men geen goed emancipatiebeleid voor migranten heeft gevoerd. In den brede. Maar dan zeg ik: dan gaat het wat de overheid betreft voor mij om werk, om huisvesting, opleiding, scholing, onderwijs dus, en dan welzijn, om die dingen gaat het. Dan kan het nooit zo zijn dat je nu zegt: er is twintig jaar lang geen moskeeënsubsidie geweest en vandaar al deze problemen. Dat is een redenering die slaat nergens op.’
‘Door de Iraanse revolutie is het woord ‘islam’ voor moslims zelf een nieuw identiteitsbegrip geworden. De Turken die hier kwamen voelden zich Turken in de eerste plaats. De Marokkanen voelden zich Marokkaan. Bij de gebedsruimten had je toch al de scheiding van aan de ene kant de Turks sprekenden, en de Arabisch sprekenden. En de Surinamers, de Nederlands sprekenden. Door de gekte van de revolutie in Iran, is de islam om het zo te zeggen een absoluut ideaal geworden. Verabsoluteerd,’ vertelt J. Waardenburg.’
‘Ook als je terugkijkt naar die tijd, denk ik dat we wel degelijk goed gezien hebben dat het van het grootst mogelijke belang is dat de religieuze beleving ongemoeid wordt gelaten door de overheid. Dat wil niet zeggen dat een moskee alles kan doen wat in strijd is met onze rechtsorde.Wanneer je inbreuk maakt of zou willen maken op de vrijheid van godsdienstbeleving, beleving van de godsdienst zelf, roep je daar erg veel mee op en niet altijd positieve reacties,’ verdedigt Wiebenga zijn standpunt.
’De Nederlandse overheid, had die in die jaren ’70, ’80 geen idee van de politieke aspecten van de islam,’ zegt arabist Leo Kwarten. ‘Er vonden in de jaren ’70 bepaalde incidenten plaats in de Arabische wereld. Bijvoorbeeld de bezetting van de Grote Moskee in Mekka in 1979. Toen een groep radicale moslims ineens het Koningshuis van Saoedi-Arabië voor schut zette. Een hele bloedige actie was dat eigenlijk en opeens realiseerde men zich dat er iets als een radicale islam bestond in Saoedi-Arabië.’ In 1981 wordt Sadat vermoord in Egypte. Gezegd wordt dat hij werd vermoord vanwege het Vredesakkoord dat hij had gesloten met Israël. ‘In feite waren dat fundamentalistische tendensen in de islamitische wereld die zich later zouden uitstrekken over alle landen. In de Arabische wereld, in de islamitische wereld en later ook in Europa. Maar in die tijd duidden we dat heel duidelijk als iets wat plaatselijk was, binnenlandse politiek van Egypte en Saoedi-Arabië en verder hadden wij daar niets mee te maken.’zegt Leo Kwarten. Het fundamentalisme wordt gezien als een marginale beweging. Een geluid dat je vandaag de dag nog steeds hoort. Sommige regimes in de Arabische wereld beweren dat het om een handjevol mensen gaat waar we geen last meer van hebben als ze eenmaal uitgeschakeld zijn. ‘Dat is een fabeltje, het is helemaal niet zo. Fundamentalisme is een volksbeweging.Het is niet de hele islam. Het is een deel van de islam. Ik heb het misschien over tien of twintig procent. Een belangrijke beweging die uiteindelijk begon in het Midden Oosten en later uitwaaide naar andere delen in de islamitische wereld, en uiteindelijk nu ook in Europa terecht is gekomen.’
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: